Ds. A. Schot
Het geloof in Gods voorzienigheid
Het geloof in Gods voorzienigheid
Vraag 27: Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods?
Antwoord: De almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met Zijn hand nog onderhoudt, en alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle dingen, niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen.
Vraag 28: Waartoe dient ons dat wij weten dat God alles geschapen heeft en nog door Zijn voorzienigheid onderhoudt?
Antwoord: Dat wij in allen tegenspoed geduldig, in voorspoed dankbaar zijn mogen, en in alles dat ons nog toekomen kan,
een goed toevoorzicht hebben op onzen getrouwen God en Vader, dat ons geen schepsel van Zijn liefde scheiden zal, aangezien alle schepselen alzo in Zijn hand zijn, dat zij tegen Zijn wil zich noch roeren, noch bewegen kunnen.
Heidelbergse Catechismus zondag 10
1. Gods voorzienigheid in het kort omschreven
De catechismus begint met de enige troost, beide in leven en sterven. Tot die enige troost behoort de bewaring. We lezen in Zondag 1: En alzo bewaart dat zonder de wil mijns hemelsen Vaders geen haar van mijn hoofd vallen kan. Zondag 9 sluit hierbij aan. Daar staat van God de Vader: Die ook door Zijn eeuwige raad en voorzienigheid ze nog onderhoudt en regeert. Schepping en voorzienigheid zijn nauw aan elkaar verbonden. God heeft Zijn hand niet van de aarde afgetrokken. Het scheppingswerk staat niet gelijk met het opwinden van een uurwerk zoals het Deïsme leert. Het zelfstandig naamwoord ‘voorzienigheid’ staat niet in Schrift. Wel het werkwoord ‘voorzien’. Zo lezen we in Genesis 22. God zal Zich Zelf een lam ten brandoffer voorzien mijn zoon. En in Hebreeën 11:40. Alzo God wat beters over ons voorzien had. Daaruit blijkt dat Gods voorzienigheid meer is dan Gods voorwetenschap. God voorziet er ook in. Hij brengt aan wat nodig is. Gods voorzienigheid is niet alleen een lijdelijk toezien. Het is de uitvoering van Zijn raad. Daarin is God niet afhankelijk van het schepsel. De zaak van Gods voorzienigheid lezen we op iedere bladzijde in de Bijbel. Er worden veel namen voor gebruikt: regering, leiding, weg, daad, zorg, hand (ook hier). Gods voorzienigheid schittert in de Bijbelse geschiedenissen. Mozes kwam door Gods voorzienigheid aan het hof van Farao. Esther werd in Gods voorzienigheid koningin. Jozef werd door Gods voorzienigheid onderkoning.
Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods? Dit is een persoonlijke vraag. Het is een leerstuk dat op veel tegenstand stuit. Waarom? In dit leerstuk blijkt Gods soevereiniteit. Hij doet wat Hem behaagt. In de leer van Gods voorzienigheid wordt God op het hoogst verheerlijkt en de mens op het diepst vernederd. Ditzelfde vinden we in het leerstuk van de predestinatie. Maar wat nu de grootste ergernis is voor de mens van nature, is de rijkste troost voor de ware gelovigen. Het leerstuk van de voorzienigheid is een geloofsbelijdenis, vol van troost. Bij het geloof in Gods voorzienigheid houdt het redeneren op.
De almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods. Gods voorzienigheid is Gods kracht. Die kracht is almachtig. God vermag alles. Die kracht is ook alomtegenwoordig. God is niet buiten te sluiten. We denken er vaak te klein over. Door die kracht regeert en onderhoudt God de schepping. Gelijk als met Zijn hand. Gods kracht is niet een onpersoonlijke kracht. Hij bestuurt Zijn hand met wijsheid. Er is geloof voor nodig om Gods voorzienigheid te zien. Van nature merken wij het niet eens op. Wij vinden alles maar gewoon.
God onderhoudt. De schepping heeft onderhouding nodig. Ursinus schrijft: ‘De wereld kan evenmin zonder God bestaan, als zij zonder God kon ontstaan’. Een gebouw moet ook onderhouden worden. Maar dit beeld schiet tekort. De schepping moet ieder ogenblik onderhouden worden. Als Gods hand niet almachtig en alomtegenwoordig was, kwam er niets van terecht. Maar Christus zegt: Mijn Vader werkt tot nu toe en ik werk ook. Het onderhouden gebeurt op verschillende wijzen. De onderhouding is normaal gesproken middellijk. God gebruikt middelen zoals voedsel en medicijnen. Ook voor de onderhouding van het geestelijke leven gebruikt God middelen. Wij zijn aan de middelen gebonden. De middelen verachten, is God verzoeken. Dat mag niet. De vraag is of wij alle middelen mogen gebruiken. Het gebruik der middelen kan ook strijdig zijn met Gods voorzienigheid. Zo werd inenten onder ons vanouds gezien als strijdig met Gods voorzienigheid. Ik vraag respect voor mensen die vinden dat we bij vaccineren een grens overgaan. Hoewel wij dit in de kerk aan de persoonlijke verantwoordelijkheid van mensen overlaten, ligt er mijns inziens ook een ethische vraag. Mag men een gezond lichaam opzettelijk met ziekte in aanraking brengen? Komen we daarmee niet in strijd met Gods geboden? Het nemen van voorzorgsmaatregelen is geoorloofd. Bij het geloof in Gods voorzienigheid heeft het nemen van voorzorgsmaatregelen ook wel grenzen. Over waar die grenzen liggen, wordt onder ons verschillend gedacht. Ieder draagt daarin een persoonlijke verantwoordelijkheid voor Gods aangezicht. Ook al zijn de middelen geoorloofd, dan nog kunnen middelen ook verkeerd gebruikt worden. Al is het middel nog zo goed, als een mens zijn vertrouwen op het middel stelt, passeert hij God. Ik ben weleens bang dat we daar te weinig bevreesd voor zijn.
De Heere kan Zijn schepping ook bijzonder middellijk onderhouden. Een gering middel heeft dan grote uitwerking. Zo spijzigde God Elia door de raven. Zo onderhield God de weduwe van Zarfath met een kruikje met meel en een flesje met olie. De God van Elia leeft nog!
De Heere kan Zijn schepping ook onmiddellijk onderhouden. Hij staat boven de middelen. Hij deed Elia 40 dagen gaan in Zijn kracht. Hij onderhoudt de zielen van mensen onmiddellijk.
De tweede daad van Gods voorzienigheid is de medewerking. We lezen daarover in de volgende vraag. Daar staat dat de schepselen zich tegen Zijn wil noch roeren, noch bewegen kunnen. God geeft de schepselen niet ineens alle kracht. Hij vloeit medewerkende in, in de bewegingen van mensen. We kunnen onze hand niet opheffen, onze mond niet openen zonder Gods medewerking. Maar wij blijven verantwoordelijk voor onze daden.
De derde daad van Gods voorzienigheid is Zijn regering. Hij bestuurt alles tot een bepaald einde. Zijn regering gaat zelfs over de zonde. Er staat in Artikel 13 NGB dat God ‘alle dingen alzo stiert en regeert, dat in deze wereld niets geschiedt zonder Zijn ordinantie; hoewel nochtans God noch de auteur is, noch de schuld heeft van de zonde die er geschiedt. Een duidelijk bewijs is het lijden en sterven van Christus. Judas bleef verantwoordelijk; maar het was niet buiten Gods bestuur. Gods regering sluit onze verantwoordelijkheid niet uit. Als Gods voorzienigheid niet over de zonde zou gaan, zou Hij op dit punt machteloos zijn. Maar God keert het kwade ten goede. Onder Zijn regering wordt Jozef verkocht en gaat Ruth naar Bethlehem. Wij zijn nietige instrumenten in Zijn hand. Wij verstaan de regering niet. Asaf zingt: Nochtans heb ik, met al mijn kracht, Die Godsregering overdacht; Maar ’t was een stuk, dat in mijn oog, Mij moeilijk viel en veel te hoog. Wij kijken tegen de achterkant van het borduurwerk aan. God is aan ons geen rekenschap verschuldigd. Wij proberen Gods regering verstandelijk te verklaren. Zo zijn nu eenmaal de natuurwetten: eb en vloed. Maar God kan de natuurwetten zo doorbreken. Hij deed in de dagen van Achaz het ijzer drijven, hij deed in de dagen van Hizkia de zon tien graden teruggaan op Achaz’ zonnewijzer, Hij deed in de dagen van Daniël de jongelingen wandelen in een vurige oven. We hebben met een groot God van doen.
2. Gods voorzienigheid in de praktijk beleden
Voor de catechismus is de voorzienigheid iets in de praktijk van het dagelijks leven: Door Welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen onderhoudt en regeert. Er is onderscheid tussen de algemene voorzienigheid (over alle dingen), de bijzondere voorzienigheid (over de redelijke schepselen) en de zeer bijzondere voorzienigheid (over Gods kinderen). Het gaat in deze Zondag over de troost van de zeer bijzondere voorzienigheid. Gods hand wordt genoemd een vaderlijke hand!
In dit antwoord blijkt dat de voorzienigheid niet alleen gaat over de schepselen zelf, maar ook over wat hen wedervaart. Alle in onze ogen gewone dingen: Dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid; rijkdom en armoede. Wie ziet Gods hand daarin? We leven zover bij God vandaan. Wij zeggen: Het regent. De Schrift zegt: God trekt de droppelen der wateren op, die de regen na zijnen damp uitgieten. Wij zeggen: Het onweert. De Schrift zegt: De God der ere dondert. Wij zeggen: Het vriest. De Schrift zegt: Hij werpt Zijn ijs henen als stukken. Wij zeggen: Dennis waait. De Schrift zegt: Hij doet de wind uit de schatkamere voortkomen.
De catechismus geeft hier slechts een greep van voorbeelden. Er zou veel meer te noemen zijn. Samenvattend kunnen we zeggen: 1. Het gaat niet alleen over geestelijke zaken, maar ook over natuurlijke zaken. 2. Het gaat niet alleen over eenmalige dingen, maar ook over weerkerende dingen, die voor ons vaak als vanzelfsprekend zijn. 3. Het gaat niet alleen over grote, maar ook over kleine dingen. Het gaat zelfs over haren des hoofds. 4. Het gaat niet alleen over voorspoedige dingen, maar ook over tegenspoeden.
De catechismus spreekt over alle dingen. Niets wordt uitgezonderd: Huwelijk, beroep, ongevallen, enz. Enz. Niet bij geval. Voor ons kunnen dingen toevallig zijn. Ruth kwam bij geval op de akker van Boaz. Het was toevallig voor Ruth, maar niet voor God. Toeval bestaat niet. De Heere regeert. We lezen in 1 Koningen 22:34 Toen spande een man de boog in zijn eenvoudigheid en schoot de koning Israels tussen de gespen en het pansier. De schutter had niet de gedachte om de koning te zullen treffen. De koning had zich verkleed en was onherkenbaar. Maar Gods voorzienigheid bestuurde het zo.
Maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen. Er is onderscheid tussen Gods rechterhand en Zijn linkerhand. Van nature zorgt de Heere voor ons in Zijn algemene genade. Hier is een kind van God aan het woord. Hij spreekt over Gods Vaderlijke hand. Hoe die hand een vaderlijke hand geworden is, hebben wij in Zondag 9 overdacht. Daar lezen we: om Zijns Zoons Christus wil mijn God en mijn Vader is. Deze leerling weet zich door Gods hand stilgezet. Toen is hij zich voor God gaan verootmoedigen. Deze leerling weet zich door Gods hand opgeraapt. In Christus mocht Hij ontferming vinden. Uit die vaderlijke hand ontvangt hij ook droogte, onvruchtbare jaren, krankheid en armoede. Voor onbekeerden zijn dit tijdelijke straffen. Voor de ware gelovigen zijn het vaderlijke kastijdingen. Een kind heeft in de opvoeding ook kastijdingen nodig. God kastijdt een iegelijk zoon die Hij liefheeft. Hij straft ons, maar naar onze zonden niet.
3. Gods voorzienigheid in het hart beleefd
Waartoe dient ons dat wij weten dat God alles geschapen heeft en nog door Zijn voorzienigheid onderhoudt? Dit weten is geen verstandelijke wetenschap. Dat het hier gaat om een gelovig weten, dat blijkt uit de vruchten. De catechismus is een troostboek en niet een dogmatisch leerboek alleen. Het geloof in Gods voorzienigheid heeft drieërlei nut.
Dat wij in allen tegenspoed geduldig. Het antwoord begint met tegenspoed. Dit komt het meeste voor. Veel wederwaardigheen, veel rampen zijn des vromen lot, maar uit die allen redt hen God. Geduld is niet hetzelfde als onverschilligheid. Sommige mensen kunnen zo onverschillig zijn. Zij zeggen: ‘Het is geen mens die het ons aandoet, klagen helpt toch niet’. Zij schikken omdat het niet anders kan. Zwijgen is nog geen geduld. Achter schikken in het lot gaat soms veel opstand schuil. De Heere zegt daarvan: Ik heb u geslagen, maar gij hebt geen pijn gevoeld. Zwijgen kan ook uit hardheid voortkomen. Iemand die geduldig is, mag aan Gods kant vallen. Dan zijn we vergenoegd met hetgeen God doet. Dan willen we niet anders dan wat God wil. Dan geloven we dat God weet wat goed is. Op dat plaatsje mocht Asaf terechtkomen. Hij sprak: Gij zult mij leiden door/naar uw raad. Hij behoefde niet meer te vragen: waarom? God is voor zulken zo goed in tegenspoeden. Job mocht zeggen: De HEERE heeft gegeven, de HEERE heeft genomen, De naam des HEEREN zij geloofd. Aäron mocht dat geduld beoefenen: Doch Aaron zweeg stil. En Eli sprak tot Samuël: Hij is de Heere, Hij doe wat goed is in Zijn ogen. Daar zijn wij vaak zo ver vandaan. Zelfs Jakob klaagt: Al deze dingen zijn tegen mij. In allen tegenspoed. Dat geldt: het maatschappelijke leven, het gezinsleven, het persoonlijke leven en het geestelijke leven. Ongeduld is vaak ongeloof. Dat zien we als Abraham de toevlucht neemt tot Hagar.
In voorspoed dankbaar. Dit is zonder geloof al even onmogelijk. Wij hebben vaak een verkeerde voorstelling van dankbaarheid. Hieronder moeten we geen blijdschap verstaan, maar een wederkeren met weldaden tot de Weldoener. Iemand die aan de weldaden genoeg heeft, is niet dankbaar. Slechts een van de tien melaatsen kwam terug. Dankbaarheid staat in de catechismus gelijk aan bekering. Paulus zegt in Romeinen 2:4 Of veracht gij de rijkdom Zijner goedertierenheid, en verdraagzaamheid en lankmoedigheid niet wetende dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt? Dankbaarheid komt uit in gehoorzaamheid. Het gebed is het voornaamste stuk der dankbaarheid. Ware dankbaarheid gaat gepaard met zelfkennis. Jakob sprak: Ik ben geringer dan al deze weldadigheden en dan al deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan hebt.
En in alles dat ons nog toekomen kan. De toekomst is voor ons verborgen. Maar er bestaat geen noodlot. Job wist zich in Gods hand: De Heere brenge over mij hetgeen Hij bescheiden heeft. De toekomst ligt vast in Gods raad. ‘Wat de toekomst brenge moge, mij geleid des Heeren hand’. Veel mensen in de wereld zien het niet meer zitten. Anderen proberen alles te regelen en veilig te stellen. Men wil van de toekomst verzekerd zijn. Alleen de ware gelovige heeft echte zekerheid. Hij mag een goed toevoorzicht hebben op onzen getrouwen God en Vader. Dit is een gelukkig volk. Dit volk vertrouwt op God. Dan is er geen sprake van overbezorgdheid. Psalm 37:5: Wentel uw weg op de Heere en vertrouw op Hem, Hij zal het maken. Onderwerping aan die God geeft rust. Dan behoef ik niet voorop te lopen, maar mag ik achteraankomen. De Meester zegt: Zijt niet bezorgd zeggende: Wat zullen wij eten of wat zullen wij drinken of waarmede zullen wij ons kleden? Want uw hemelse Vader weet, dat gij al deze dingen behoeft. Een goed toevoorzicht moet wel een goede grond hebben. Hier worden twee gronden genoemd: Dat ons geen schepsel van Zijn liefde scheiden zal. Het schepsel kan veel doen onder Gods toelating. Maar geen schepsel kan scheiden van Zijn liefde. Die liefde is een eeuwige liefde. Christus is verlaten. Hij heeft als Borg geroepen: Mijn God, Mijn God waarom hebt Gij Mij verlaten. Zijn volk mag om Hem een goed toevoorzicht hebben. Paulus leefde daaruit: Noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere (Romeinen 8:39). En de tweede grond is: Aangezien alle schepselen alzo in Zijn hand zijn, dat zij tegen Zijn wil zich noch roeren noch bewegen kunnen. Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Niet roeren, noch bewegen! Toch kan het ver gaan. Maar dat is nooit buiten Vaders wil. De heidense zeelieden werden gebruikt om Jona wakker te schudden. Wat verstaat gij onder de voorzienigheid? De praktijk leert dat velen de voorzienigheid loochenen met woorden of daden. Er zijn twee uitersten: Of de mens gaat zijn eigen verantwoordelijkheid ontkennen. Hij maakt van Gods voorzienigheid een karikatuur. Of een mens gaat Gods voorzienigheid ontkennen. Gods kinderen leren daarin het juiste evenwicht te bewaren. En dan zullen we bemerken dat we niets over Gods voorzienigheid te klagen hebben. O Mijn volk! Wat heb Ik u gedaan, en waarmede heb Ik u vermoeid? (Micha 6:2).
Ds. A. Schot,
Kerkbode Ger. Gem. Nunspeet 5 maart 2020