Ds. A. Schot
De verzameling van de bondgenoten
De verzameling van de bondgenoten
Verzamelt Mij Mijn gunstgenoten, die Mijn verbond maken met offerande. Psalm 50: 5
1. Van Wie dit bevel uitgaat
Het is voorbereiding voor het Heilig Avondmaal Dit is een ure waarin het Woord moet separeren tussen rechtvaardigen en goddelozen; gelovigen en ongelovigen; ware bondgenoten en uitwendige bondgenoten. Als het Avondmaal bediend wordt, valt er een scheiding. Die scheiding wordt in de voorbereiding reeds getrokken door Gods Woord. We worden als het ware allen voor Gods aangezicht geroepen. Daarover gaat het ook in deze Psalm. Deze psalm is van Asaf, een tijdgenoot van David. Hij was het hoofd der zangers. Ook was hij ziener of profeet. Deze indrukwekkende profetie gaat hier over een Godsverschijning. Asaf tekent op indrukwekkende wijze God als Rechter. Dit doet in veel opzichten denken aan de wetgeving op de Sinaï. Zo’n Godsverschijning zal er straks ook zijn bij de wederkomst. Christus komt om de aarde te richten. Dan valt er een eeuwige scheiding. Zo’n Godsverschijning vindt plaats bij de bekering van een zondaar. Denk aan de bekering van Adam. Hij werd voor Gods rechterstoel gedaagd. Zo wordt de scheiding met God ingeleefd. Dit zal in ons aller leven moeten gebeuren. Van zo’n Godsverschijning is eigenlijk ook sprake in een uur van voorbereiding. Wij worden allen gesteld voor Gods aangezicht. Wat was het doel van deze Godsverschijning? Onder de Israëlieten blijkt een vermenging te zijn van huichelaars en oprechten; van ware bondelingen en uitwendige bondelingen. Daar mogen we geen is-gelijk-teken tussen zetten. Velen nemen het verbond Gods in hun mond, maar hun hart is ver van Gods wet. Voor velen is het alleen de buitenkant. Er is niets waar de Heere zo vertoornd over is dan over eigenwillige godsdienst. In deze Psalm trekt de HEERE de scheidslijn. De Heere gaat richten tussen Israël en Israël. Het is niet al Israël dat Israël genaamd wordt. Dat kan niet samen gaan. De God der goden, de HEERE spreekt. Drie heerlijke namen worden hier in één adem genoemd. Dat mag ons wel met diepe eerbied vervullen. Die God spreekt in deze Psalm! En roept de aarde, van den opgang der zon tot aan haar ondergang. Uiteindelijk zal niemand zich aan de Rechter kunnen onttrekken.
Gods oordeel betreft alle inwoners der aarde. Daarom is het voor ons allen voorbereiding. Uit Sion, de volkomenheid der schoonheid, verschijnt God blinkende. Sion is de plaats waar God verblijf hield. Het is opmerkelijk dat het oordeel vanuit Sion plaatsvindt. Het oordeel begint bij het huis Gods. Sion is een schone plaats. De Heere maakt van daaruit Zijn tegenwoordigheid kenbaar. Het is een majestueuze verschijning. Gods aangezicht blinkt als de zon. De ziener ziet God al aankomen. Onze God zal komen en zal niet zwijgen.
De Heere verschijnt niet alleen, maar Hij spreekt ook. De Heere kan soms lange tijd zwijgen. Dan lijkt het alsof God het niet ziet. We lezen ook in het 21e vers dat God een tijd gezwegen heeft. Maar nu zal Hij Zijn stem laten horen. Dat is schrikkelijk voor de huichelaars. Dat is tot troost van Zijn volk. Zij vragen zo vaak of de Heere toch eens spreken wil. Een vuur voor Zijn aangezicht zal verteren, en rondom Hem zal het zeer stormen. De verschijning van de Heere gaat gepaard met machtige tekenen. Onze God is een verterend vuur. Asaf heeft het gezien. De profeet spreekt uit ervaring. Hij is diep onder de indruk. De Heere stormt het kaf weg. Hij zal roepen tot den hemel van boven, en tot de aarde, om Zijn volk te richten. De hemel en aarde worden tot getuigen opgeroepen als God over het volk Israël gaat rechtspreken. Zowel de engelen als de mensen. We komen deze uitdrukking meer tegen in de Bijbel. Gods oordeel blijft niet in het verborgen. Het komt openbaar. Wat zal de Heere van ons spreken? Nu is het een week van zelfonderzoek. Maar eenmaal is er een publiekelijk onderzoek. Komt het oordeel dat wij van onszelf vormen overeen met Zijn oordeel? De dichter van Psalm 139 kan het met zijn eigen oordeel niet doen. Hij legt zijn zaak aan God voor. Doorgrond, me en ken mijn hart! Dat is het beste plaatsje in een week van voorbereiding. Wat baat het ons als het oordeel van de Rechter straks anders blijkt te zijn?
2. Wie dit bevel betreft
Verzamelt Mij Mijn gunstgenoten. Er zijn twee opvattingen over deze tekst. Sommigen verstaan onder gunstgenoten het hele volk van Israël. Zo wordt het bijvoorbeeld helaas ook uitgelegd door de BMU. Anderen verstaan er onder alleen de gunstgenoten, alleen de ware bondgenoten. Wij kiezen voor de laatste verklaring. Het oorspronkelijke woord Chasidim betekent: ‘die aan God zijn toegewijd’ (de heiligen), of ‘die de verbondstrouw beoefenen’ (de getrouwen). Het gaat om degenen die in Christus tot de heiligen gerekend mogen worden. Het gaat om een specifieke groep. De gunstgenoten vormen een tegenstelling met de goddelozen. Natuurlijk was het gehele volk uitwendig geheiligd. Maar velen droegen die naam onwaarachtig. Is er wel iemand die heilig genoemd kan worden? In de eerste plaats spreekt God hier vanuit Zijn verkiezend welbehagen. Gods gunst is van eeuwigheid en duurt tot in eeuwigheid. In de tweede plaats spreekt God hier vanuit Zijn verbondsverhouding. Hij ziet hen in Christus aan. Zijn kinderen blijven Zijn lieve gunstgenoten. Daarom kunnen wij deze naam niet van Christus losmaken. Wij moeten in Christus zijn door wedergeboorte. Waarom moeten zij verzameld worden? De Heere vraagt dat voor Zichzelf. Verzamelt Mij! Het is een Woord van de Rechter. Het is die God die de vromen vriendelijk, maar de goddelozen vreselijk is. Het doel is om hen af te zonderen. Een Engelse verklaarder zegt: ‘In dit en het volgende vers wordt verhaald de behoudenis en verlossing der gelovige joden uit het algemeen verderf’. Matthew Henry schrijft: ‘Laat de weinige vrome Israëlieten afzonderlijk gesteld worden; want de volgende aankondigingen van toorn gelden hen niet. Bestraffingen aan geveinsden moeten geen verschrikkingen zijn voor de oprechten’. Zo spreekt ook het formulier voor het Heilig Avondmaal: ‘Maar dit wordt ons, broeders en zusters, niet voorgehouden om de verslagen harten der gelovigen kleinmoedig te maken, alsof niemand tot dit avondmaal des Heeren gaan mocht, dan die zonder enige zonde ware. Want wij komen niet tot dit Avondmaal om daarmede te betuigen dat wij in onszelf volkomen en rechtvaardig zijn; maar integendeel, aangezien wij ons leven buiten ons zelf in Jezus Christus zoeken, zo bekennen wij daarmede dat wij midden in de dood liggen’. Wie moeten de gunstgenoten verzamelen? Matthew Henry schrijft: ‘Christus krijgt de opdracht om gunstgenoten te verzamelen’. Wie Christus daarvoor gebruikt, is niet belangrijk. Nu zijn het Zijn knechten. Het is een voorbode van wat straks gebeuren zal. Straks zijn het de engelen.
Bij Zijn tweede komst zal er een eeuwige scheiding plaatsvinden. Het koren zal in de schuur verzameld worden, maar het kaf zal verbrand worden. Hoe kunnen Gods knechten deze gunstgenoten verzamelen. Weten zij het verschil tussen het ware en het valse? Nee, maar zij dienen de sleutelen van het hemelrijk te gebruiken. De scheiding voltrekt zich door de tucht van het Woord. Zij mogen nodigen die God nodigt en moeten buitensluiten wat het Woord buitensluit. Mogen wij ons aangesproken weten met de naam gunstgenoten? In de weg van ontdekking leren Gods kinderen zichzelf juist als goddelozen kennen. ‘En tot de goddeloze zegt God: wat hebt gij Mijn inzettingen te vertellen, en wat neemt gij Mijn verbond in uw mond?’ Het is voor hen juist zo onmogelijk om zich bij Gods kinderen te voegen. Zij moeten zichzelf veroordelen en leren buigen voor het vonnis van de Rechter. Zij zullen van zichzelf zeker niet komen omdat zij het oordeel waardig zijn. Zulken mogen Gods knechten verzamelen. Zij mogen de boetvaardigen nodigen. Zij mogen de vermoeiden verzamelen. ‘Komt herwaarts tot Mij allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven’. Dit is nu juist het geheim van het genadeverbond. Dat verbond is niet te maken op grond van verdienste, maar alleen op grond van offerande.
3. Welk kenmerk dit bevel bevat
Die Mijn verbond maken met offerande. Het gaat over Gods verbond. Dit is het genadeverbond. Dit verbond is onderscheiden van het werkverbond. We zullen hier moeten denken aan de vernieuwing van het verbond. Dit gebeurde meerdere malen. Het verbond werd dan niet opnieuw gesloten, maar vernieuwd zoals bij David en Jonathan. Het verbond werd gesloten in Exodus 19. Het verbond werd onder andere vernieuwd in Deuteronomium 26:16-19 in 1 Koningen 22:23 (ttv Josia) en in Nehemia 9-10 (na de ballingschap). Van zo’n verbondsvernieuwing is eigenlijk ook sprake als het Heilig Avondmaal wordt bediend. De oprichting en vernieuwing van het genadeverbond gaat gepaard met offerande. Het oorspronkelijke woord voor verbond maken wijst op het in tweeën houwen van het offer. Letterlijk spreekt het Hebreeuws over het snijden van het verbond. Dit gebeurde bij het verbondmaken. Men ging tussen de stukken door. Zo vinden we het ook in Genesis 15. De Heere ging Zelf tussen de stukken door. Godsdienstige mensen proberen het verbond te maken met werken. Zij hebben geen oog voor de offerande. Denk aan de rijke jongeling. Hij vroeg: ‘Wat zal ik goeds doen, opdat ik het eeuwige leven hebbe?’ Toen Christus hem wees op de wet, antwoordde hij: ‘Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid af; wat ontbreekt mij nog?’ Hij had dus ook geen offerande nodig. Hij leefde nog vanuit het werkverbond. Toen waren geen offers nodig. Godsdienstige mensen proberen het verbond te maken met uitwendige gehoorzaamheid. Dit is bijna niet van echt te onderscheiden. Zelfs het verbondmaken met offerande wordt nagebootst. Zij offeren wel, maar steunen op het uitwendige offer. De betekende zaak ontbreekt in het hart. Het is zo’n groot verschil of wij dit doen voor de uitwendige vorm of door een waar geloof. Dat verbondmaken met offerande doen al Gods kinderen als zij Christus mogen omhelzen. Zij leren in de weg van ontdekking dat zij niets kunnen aanbrengen. Naar recht kan de Heere hen veroordelen. Bovendien kan de Heere van hen helemaal niets gebruiken. De Heere heeft niets nodig. Dat offer komt niet uit onze huizen en schuren. Het offer moet van God Zelf komen. Het is Zijn verbond en Zijn offer. Degenen die Christus door het geloof mogen omhelzen, maken het verbond met offerande. Naarmate dat het verbond meer en meer vernieuwd mag worden, leren zij al dieper de betekenis van dat offer verstaan. Het verbondmaken met offerande is hier de toetssteen. Afgezonderd moeten worden, degenen die het offer nodig gekregen hebben. In het Heilig Avondmaal staat immers het offer van Christus centraal.
Maar dat betekent ook dat Christus gekend moet worden! Hoe zouden we Hem gelovig omhelzen als Hij Zich niet geopenbaard heeft in het hart? Het verbond van Mij. Zo staat het eigenlijk in het Hebreeuws. Alles is van eeuwigheid geregeld en het volk mag er in Christus aan deelnemen. Er is geen sprake van twee gelijken. De gunstgenoten zijn niet degenen met wie God het verbond opricht. Het is in Christus opgericht en zij mogen er in gaan delen. Het ligt buiten hen. Daar ligt juist de troost van het genadeverbond. Het ligt vast in Christus. De zaligheid van Hem. Gemeente, we lezen in het volgende vers: ‘Want God zelf is Rechter’. Hij toetst het hart, zoals eenmaal bij het offer van Kaïn en Abel. Zag Hij in ons leven het offer aan?
Ds. A. Schot,
Kerkbode Ger. Gem. Nunspeet, nr. 12-2016