Ds. A. Schot
Verbondsontzenuwend
Verbondsontzenuwend
Vorig jaar verscheen van de hand van dr. J. Hoek en dr. W. Verboom een paperback met de bedoeling om het verbond opnieuw te waarderen. Prof. dr. J. Hoek is bijzonder hoogleraar Gereformeerde spiritualiteit en docent dogmatiek. Prof. dr. W. Verboom is emeritus hoogleraar geschiedenis van de Reformatie en was o.a. kerkelijk docent catechetiek. Beiden behoren tot de Protestantse Kerk in Nederland.
De flaptekst vermeldt ‘ In dit actuele boek voeren de auteurs een warm en realistisch pleidooi om het verbond tussen God en mensen opnieuw te waarderen. Daarmee roeien zij tegen de stroom in. Hoe komt dat? Hoe kan de gedachte van het verbond weer relevant worden? Op deze vragen gaan de auteurs eerlijk en praktisch in. Ze analyseren de tijd wat betreft dit thema, delven Bijbelse gegevens op en werken deze uit naar de praktijk van het gemeenteleven en het geloofsleven. Een praktijk waarin het verbond weer een centrale plaats inneemt.’
In het Reformatorisch Dagblad van 7 januari 2010 heeft een artikel gestaan naar aanleiding van de presentatie van dit boek op het predikantencontio van de Gereformeerde Bond in Doorn. Hoewel het lezen van dit boek mij persoonlijk prikkelt tot het geven van een zeer gedetailleerde reactie in ons kerkelijk blad, wil ik me toch beperken tot de hoofdlijn. Het wordt de lezer al spoedig duidelijk dat beide auteurs afstand nemen van de verbondsvisie zoals die door ons Schriftuurlijk is bevonden en kerkelijk werd aanvaard. Het zal niet de bedoeling zijn dat in deze recensie onze verbondsvisie uitvoerig wordt verdedigd en onderbouwd.
In het voorwoord geven de auteurs aan dat er sprake is van een verbondscisis. In veel kringen wordt alle accent gelegd op de geloofskeus en de geloofsbelijdenis van de mens. De visie op geloof en kerk raakt op deze wijze los van een duidelijke visie op Gods verbond. We komen in een situatie terecht waarin men het verbond niet meer mist. In het eerste hoofdstuk wordt dit nader uitgewerkt. ‘Het verbond lijkt vandaag de dag gedevalueerd. De koersen van het verbond zijn gekelderd op de beursvloer van de kerken.’ Als oorzaak van de devaluatie wordt genoemd de tijdgeest, die wordt gekenmerkt door authenticiteit en individualiteit. De kinderdoop staat als snel onder verdenking van indoctrinatie. Ook onder christenen is een toenemende individualisering. Je kiest voor wat je aanspreekt en wat je raakt. De mythe van de zelfontplooiing houdt velen in de greep. Subjectieve ervaring en beleving worden belangrijker dan voorgegeven patronen en tradities. De kerk wordt een MaChurch met lekkere en lichte kost, afgestemd op de wensen van de consument. Mensen laten hun keuze bepalen voor die gemeente waarin ze zich het meest thuis voelen en zich het best denken te kunnen ontplooien.
In grote lijnen kan ik de bovenstaande analyse onderschrijven. Beide theologen leggen hier de vinger bij een ontwikkeling die geen kerkverband voorbijgaat. Het is een schadelijke ontwikkeling dat het gevoel van de mens maatgevend is geworden. We doen er goed aan om de gevolgen van de tijdgeest voor ons kerkelijk leven onder ogen te zien. Wat dat betreft worden we hier terecht aan het denken gezet. Tegenover dat individualisme stellen de auteurs terecht dat de constituerende factor van de kerk is: ‘God en Zijn werk’.
Zo komen zij tot hun thema ‘het verbond’. Ik citeer verder letterlijk, ook wat betreft het afwijkend hoofdletter-gebruik als het gaat om de Heere: ‘God komt in zijn genade tot verloren mensen en belooft hun redding in Christus Jezus. Hij richt zijn genadeverbond op en houdt daaraan vast door de geslachten heen, eeuw in, eeuw uit.’
In het tweede hoofdstuk wordt stilgestaan bij ‘het verbond volgens de Schriften’. De uitvoerige behandeling van Schriftplaatsen levert nuttige gegevens op. Wat me opvalt is dat in deze Bijbelse beschrijving de betekenis van het verbond van eeuwigheid nauwelijks aan bod komt. Het begint m.i. niet met Abraham, noch met Adam, maar met Christus. Wel lees ik op blz. 25: ‘ Wij geloven dat dit spreken van God waardoor Hij een nieuwe toekomst opende in plaats van de mens te vernietigen, alleen mogelijk was in en door Christus, op Wie in Genesis 3:15 nog slechts bedekt gezinspeeld wordt.’ Maar toch mis ik in de Bijbelse analyse het eeuwigheidsaspect, dat ik door de titel verwacht had te zullen vinden. Denk bijvoorbeeld aan de laatste woorden van David uit 2 Samuel 23:5.
Wij tasten niet in het duister wat betreft de persoonlijke verbondsopvatting van de auteurs. Zij doen op blz. 58 een drietal zeer duidelijke uitspraken:
U begrijpt dat we het hier drie keer hartelijk mee oneens zijn. Wij beschouwen de kleine dopelingen niet als gelovigen; wij plaatsen het genadeverbond inderdaad onder beheersing van de verkiezing; en wij zien de beloften wel degelijk als bestemd voor de uitverkorenen. Het lezen van ‘Eeuwige vriendschap’ heeft me ook beslist niet van onschriftuurlijkheid van onze opvatting kunnen overtuigen.
We willen de auteurs recht doen door ook te noemen dat zij wel afstand nemen van verschillende hedendaagse verbondsbeschouwingen, waarin God afhankelijk gemaakt lijkt te worden van de mens. Terecht stellen zij: ‘Wie eenmaal deze weg opgaat, raakt naar onze overtuiging het zicht op de soevereine God van de Bijbel, die van eeuwigheid tot eeuwigheid Zichzelf is, kwijt.’
Doordat we niet mee kunnen met de eerdergenoemde stellingen lukt het ons ook niet om de hoofstukken “Het verbond en de christen persoonlijk’ en ‘ Het verbond en de christelijke gemeente’ u aan te bevelen. Ik doe zomaar een greep:
In het hoofdstuk ‘Het verbond en de christen persoonlijk’ lees ik veel dat mij de haren ten berge doet rijzen. Met de doop zou God beginnen, niet alleen met Zijn belofte, maar ook met ons geloof. Het geloven versmalt tot ‘God voor betrouwbaar houden en daarom op zijn belofte van heil vertrouwen.’ We zouden delen in dat heil van God omdat Hij voor ons koos. Letterlijk schrijven zij: ‘Geen mens hoeft te wachten op Gods eerste stap, want God heeft die allang gedaan. Als wij dan de stap naar God doen, is dat nooit de eerste stap, maar altijd een tweede, een door God Zelf bewerkte stap.’ En: ‘We mogen weten te zijn uitverkoren omdat we door Christus delen in het heil. Vanwege het verbond is Christus de spiegel van onze verkiezing. Zelfs lijkt er voor de auteurs een vanzelfsheid te bestaan tussen de doop en de Heilige Geest. De beloften van God worden mijns inziens van hun kracht ontdaan als er staat: ‘God belooft zijn heil, maar dat is alleen maar werkelijkheid in het geloof. Dat God zijn heil belooft, geeft de doorslag, maar het geloof is nodig, anders wordt de belofte door ongeloof krachteloos gemaakt’.
We zouden onze kinderen als volgt moeten catechiseren: ‘Dat betekent dat jij van Jezus bent en niet van jezelf. Hij heeft je losgekocht van de duivel en Hij wil dat jij Hem als jouw Heiland leert kennen en dienen. Zo mag jij er zijn. Het gaat uiteindelijk om het ja-zeggen op de genadevolle relatie die in de doop werd betekend en bezegeld’. Ik krijg de indruk dat de auteurs ons rekenen onder degenen die het verbond verwaarlozen. De onderscheiding uitwendig en inwendig zou tekort doen aan het feit dat God het echt meent als Hij ons en onze kinderen in zijn verbond opneemt. De bevindelijke kennis van de drie stukken zou nota bene een overaccentuering zijn van het gevoel in het geloofsleven en een rationeel systeem. De relatie tussen verkiezing en verbond vervaagt door te stellen dat de verkiezing ons wijst op de eeuwigheid en het verbond op de tijd.
In het laatste hoofdstuk ‘Het verbond en de christelijke gemeente’ is de gemeente een verbondsgemeente. De prediking is een verbondsprediking. Gemeenteleden vormen samen het gezin van God, onze Vader, niet voor niets noemen gemeenteleden elkaar met de Bijbelse naam broeders en zusters. Hun onderlinge band ligt in de relatie met Christus Jezus, de oudste Broeder in het gezin van God. Verdeeldheid is het gevaarlijkste wapen van de duivel. ‘Waarom zouden we niet zoeken naar datgene wat ons verbindt en niet naar wat ons buiten Hem van elkaar scheidt?’ Er is nog veel wat ze zouden kunnen aanroeren, maar we laten het hier bij.
De auteurs hebben geprobeerd om in dit werk de vastheid van Gods verbond te onderstrepen. Dit blijkt uit de titel: ‘Eeuwige vriendschap’. Volgens mijn bescheiden mening zijn zij daar niet in geslaagd. Eeuwige vriendschap duurt van eeuwigheid en tot in der eeuwigheid! Hier gaat de vriendschap uiteindelijk ten onder door het ongeloof van de zondaar. Ik zou geen verbondsopvatting weten waarin de vastheid van Gods verbond duidelijker wordt geleerd dan in de verbondsvisie van ds. G.H. Kersten. Waar de band tussen verkiezing en verbond behouden blijft, is inderdaad sprake van eeuwige vriendschap. Dit is wat ds. G.H. Kersten bedoelde met ‘de verbondsontzenuwende leer’. Laten we deze waarschuwing toch niet vergeten.
Ds. A. Schot
N.a.v. “Eeuwige vriendschap”, door dr. J. Hoek & dr. W. Verboom; uitg. Boekencentrum – Zoetermeer; ISBN 978 90 239 2418 0; 144 pag.; € 14,90.