Ds. A. Schot
De God des verbonds
De God des verbonds
Maar Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gij dwaalt, niet wetende de Schriften, noch de kracht Gods. Want in de opstanding nemen zij niet ten huwelijk, noch worden ten huwelijk uitgegeven; maar zij zijn als engelen Gods in den hemel. En wat aangaat de opstanding der doden, hebt gij niet gelezen hetgeen van God tot ulieden gesproken is, Die daar zegt: Ik ben de God Abrahams, en de God Izaks, en de God Jakobs? God is niet een God der doden, maar der levenden. Mattheüs 22: 29-32
1. De almachtigheid in Zijn kracht
Er waren Sadduceeën tot Christus gekomen met een strikvraag. De Sadduceeën vormden een elitaire partij ten tijde van de Heere Jezus. De aanhangers waren vooral onder de priesters en de hogere stand van het volk. De Sadduceeën waren de mensen van de verlichting en sterk beïnvloed door de Grieks-Romeinse cultuur. Alles draaide om het verstand. Zij zaten in de hoek van het rationalisme. De Sadduceeën probeerden godsdienst en verstand met elkaar in overeenstemming te brengen. We lezen niet vaak van botsingen tussen de Heere Jezus en de Sadduceeën. De Farizeeërs waren huichelaars. Dat waren de Sadduceeën niet. Zij zeiden openlijk wat zij meenden. Het is goed om deze richting wat nader te tekenen. De Sadduceeën waren zeer conservatief; zij erkenden alleen de vijf boeken van Mozes; zij loochenden het voortbestaan van de ziel na de dood; zij loochenden de opstanding des vleses; zij geloofden ook niet in het oordeel aan het einde der tijden; zij geloofden niet in de komst van de Messias en zij geloofden ook niet in engelen en in geesten.
In het verband van onze tekst gaat het over de opstanding. De Sadduceeën hebben met elkaar een casus bedacht om aan deze Rabbi voor te leggen. Zij willen de leer van de opstanding der doden belachelijk maken. Daartoe maken zij gebruik van een Bijbelse inzetting uit de boeken van Mozes: het leviraatshuwelijk of zwagershuwelijk (Deuteronomium 25). Dit hield in dat als een man stierf zonder een zoon na te laten, zijn broer met de vrouw van de overledene trouwde, opdat het geslacht niet zou uitsterven. De eerste zoon in het nieuwe huwelijk moest beschouwd worden als een kind van de overledene, maar de daaropvolgende kinderen niet meer. Zo geven de Sadduceeën een voorbeeld van een vrouw die zeven keer huwt en uiteindelijk zonder kinderen sterft. Een ongeloofwaardig verhaal, dat niet uit de praktijk genomen is. Onze tekstwoorden vormen het antwoord door Jezus gegeven.
Maar Jezus antwoordde en zeide tot hen. De Heere Jezus stond nooit verlegen. Wat was Hij bekwaam tot Zijn taak. In Zijn tijd kwamen al zulke grote dwalingen voor. Zijn antwoord is zeer gepast. Het is ook eerlijk. Gij dwaalt. Er zijn mensen die dwalen in de liefde. Het dwalen van de Sadduceeën was een opzettelijk en doelbewust dwalen. Zij weken namelijk af van de waarheid. Leert van Christus hoe eerlijk Hij met zielen omging. Hij geeft twee redenen voor hun dwaling. In de eerste plaats: niet wetende de Schriften. Zij kennen slechts de eerste vijf boeken van Mozes. Het grootste gedeelte van de Schriften erkennen zij niet eens. Maar zelfs de eerste vijf boeken van Mozes kennen zij onvoldoende. Op zich staat daar een duidelijk bewijs in voor de opstanding der doden. Dat zal straks blijken. Hoe is het met onze Schriftkennis en Schriftonderzoek? Allerlei dwalingen steken weer de kop op. Kennen wij de Schriften en de belijdenisgeschriften?
In de tweede plaats kennen zij de kracht Gods niet: noch de kracht Gods. Deze kracht Gods (dunamis) is een opstandingskracht. Deze kracht verandert alles. Omdat zij niet in de opstandingskracht geloven, geloven zij niet in de wederopstanding. Hoe leert men die kracht Gods dan kennen? Die kracht is nodig voor de wedergeboorte. De levendmaking is een opwekking uit de doden. Wie de levendmaking niet kent, kent de kracht Gods niet.
Het is het grootste wonder dat in ons leven gebeuren kan als een mens van dood levend gemaakt wordt. Die opstandingskracht leren Gods kinderen al meer en meer kennen. Die kracht is ook nodig ter rechtvaardigmaking. Daarop doelt Petrus als hij schrijft: ‘Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren, tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden’ (1 Petrus 1:3). Diezelfde kracht is nodig ter heiligmaking. Daarop doelt Paulus als hij schrijft: ‘Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding’. Die kracht is ook nodig voor de opstanding des vleses. Er komt een opstanding. Maar hoe zal dat zijn? Het zal geen voortzetting zijn van het hier en nu. Het is geen wederkeer tot de oude werkelijkheid. Want in de opstanding nemen zij niet ten huwelijk, noch worden ten huwelijk uitgegeven; maar zij zijn als engelen Gods in den hemel. De kanttekenaar schrijft: ‘Niet ten aanzien van het wezen, maar aangaande het huwelijk en de natuurlijke eigenschappen van dit vergankelijke leven’. Christus laat zien dat de ene dwaling aan de andere verbonden is. Er zijn wel degelijk engelen. De mensen zijn in de opstanding in zekere zin de engelen gelijk. Zij zullen, evenals de engelen, niet meer sterven. Zij zullen, evenals de engelen, niet trouwen en kinderen krijgen. Zo zal het zijn in de opstanding. Het aardse huwelijk zal dan niet meer nodig zijn. Het huwelijk dient slechts de wederzijdse hulp in dit leven en de komst van dat Koninkrijk. Als dat komt, zal het huwelijk vervuld zijn. Voor de kinderen der opstanding zijn familierelaties met het sterven verbroken. God zal zijn alles en in allen. En daarom: ‘dat die vrouwen hebben, zouden zijn als niet hebbende’. Jonge mensen, laat dit het grote doel zijn in het aangaan van een huwelijk.
2. De onveranderlijke trouw tot Zijn volk
En wat aangaat de opstanding der doden, hebt gij niet gelezen, hetgeen van God tot ulieden gesproken is. Christus bewijst de opstanding uit het tweede boek van Mozes. De Sadduceeën aanvaarden alleen de boeken van Mozes, welnu de Heere zal de opstanding daaruit bewijzen, namelijk uit Exodus 3. Daar vinden we de geschiedenis van Mozes en het braambos. Wat betekent: ‘van God tot ulieden gesproken’? Twee zaken brengt Christus naar voren. Hij erkent de Schriften als van God. God spreekt in de Schrift. Hij erkent dat de Schriften persoonlijk tot mensen gericht zijn. God spreekt ook tot de Sadduceeën. Die daar zegt: Ik ben de God Abrahams, en de God Izaks, en de God Jakobs. Deze woorden komen uit Exodus 3 vers 6. De HEERE openbaart Zich aan Mozes als de onveranderlijke Verbondsgod. De Heere is de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. Het is heel opmerkelijk dat deze woorden staan in de tegenwoordige tijd. Hij zegt niet: Ik was de God van Abraham, maar Ik ben. Dat is Hij nog. Als God dit tegen Mozes spreekt, zijn Abraham, Izak en Jakob al honderden jaren gestorven. Wat is de verbondstrouw groot. Hij is altijd nog Dezelfde gebleven. Zoals Hij de God van hen is, is Hij ook de God van Mozes.
Hoe is dat mogelijk? Omdat de Engel des Heeren in het braambos is. Buiten Christus kan dat nooit. Deze aanspraak heeft dus alles met de opstanding der doden en de opstanding van Christus te maken. God spreekt in deze tekst als de God van het genadeverbond. Is Hij ook onze God? Wanneer kan dat gezegd worden? De kanttekenaar schrijft: ‘Iemands God te zijn, is iemand de eeuwige zaligheid naar lichaam en ziel te willen geven. Zie Ps. 33:12; 144:15. Waaruit volgt, dat deze patriarchen naar de ziel bij God leefden (hetwelk deze sadduceeën ook ontkenden, Hand. 23:8) en ook naar hun lichamen opstaan zouden en eeuwiglijk leven; overmits Hij een God, niet alleen van een deel van hen, maar van hun gehele personen genaamd wordt’. God is in zekere zin de God van het hele volk van Israël. Hij begint de aanhef van de wet met de woorden: ‘Ik ben de Heere uw God’. Er lopen echter door het volk van Israël verschillende lijnen. Hier gaat het over het geslacht van Abraham, Izak en Jakob. Met hen heeft de Heere Zijn verbond persoonlijk opgericht. Dat is in ons aller leven nodig. Als we niet in Christus zijn, geldt ten diepste: Lo Ammi, dat is niet Mijn volk. Deze Verbondsgod is ook de God der geslachten. Wat ligt er een troost in deze woorden. Dit was al aan Abraham beloofd: ‘Ik ben uw God en de God van uw zaad’. De namen van vader, zoon en kleinzoon komen voor in Hebreeën 11. De Verbondsgod werkt in het hart van Zijn volk en in het hart van hun nageslacht.
3. De eeuwigdurendheid van Zijn verbond
Wat heeft dit nu te maken met de opstanding der doden? God is de levende God en Hij deelt het leven ook mee. God is niet een God der doden, maar der levenden. Voor het oog van de wereld zijn Abraham, Izak en Jakob er niet meer. Ze zijn in de tijd van Mozes al lang gestorven. Men kent en vindt hun standplaats zelfs niet meer. Maar God is en blijft hun God. God spreekt daarmee uit dat zij nog leven. De aartsvaders leven naar de ziel. Waarom? Omdat Christus opgewekt zou worden. Indien de doden niet opgewekt worden, zo is Christus niet opgewekt. En indien Christus niet opgewekt is, zo is alles ijdel. Christus sprak: ‘Die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven’. Het eeuwige leven vangt aan door de vereniging met Christus. ‘Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien’. Dat eeuwig leven kent geen onderbreking. Alleen de bestaanswijze is verschillend voor en na het sterven. God is geen God der doden, maar der lévenden! Hier ligt een aangrijpende waarschuwing in: Niet een God der doden! Hij zegt tot de doden: Lo Ammi. Behoort u bij de levenden? Van nature zijn we geestelijk dood. Dan is God onze God niet. Leven wij dat Godsgemis in? Of wacht straks een eeuwige scheiding?
Er ligt ook een rijke vertroosting in. Als Hij betuigt onze God te zijn dan is dat een bewijs dat wij leven. Geestelijk leven. ‘Hij, die dat goede werk begonnen is, zal het ook voleindigen’. De leer van de opstanding der doden bevat dus grote troost voor een ellendig en arm volk. In deze woorden ligt ook een bewijs van de eeuwige duur van het genadeverbond. De dood van Abraham, Izak en Jakob heeft geen einde gemaakt aan het verbond der genade. Dat verbond duurt voort. Dit laat ons zien de reikwijdte van dat verbond. Het houdt kracht in eeuwigheid.
Er is een triomferende Kerk. Het is een onverbrekelijk verbond. Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus waren hopende, wij waren de ellendigste van alle mensen. God is een God der levenden. Dat is dezelfde troost als in Zondag 1. ‘Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers, Jezus Christus, eigen ben’. De band met het Verbondshoofd blijft ook na het sterven. Christus kocht Zijn volk naar lichaam en ziel. Abraham bestaat niet alleen uit een ziel. Dan is Abraham Abraham niet. Daarom zal de Heere ook de lichamen opwekken. De grote heidenapostel schrijft aan de gemeente te Rome: ‘Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren’. Wat is de uitwerking van deze boodschap? ‘En de scharen dit horende, werden verslagen over Zijn leer’. We lezen in Lukas 27 vers 39: ‘En sommigen der Schriftgeleerden antwoordende zeiden: Meester, Gij hebt wel gezegd. En zij durfden Hem niet meer iets vragen’. Wat is de uitwerking in onze harten? De leer des geloofs biedt geen troost voor rationalisten. De leer van de opstanding is niet belachelijk, maar belachelijk is de mens die zijn rede tot norm maakt.
Ds. A. Schot,
Kerkbode Ger. Gem. Nunspeet, 2015