Ds. A. Schot
Een klacht van Israëls Maker
Een klacht van Israëls Maker
Ik schrijf hem de voortreffelijkheden Mijner wet voor, maar die zijn geacht als wat vreemds. Hosea 8: 12.
Wij naderen het einde van het jaar 2000. Dan komt de vraag op: Wie is God geweest in het achterliggende jaar en wie zijn wij geweest? Hosea spreekt over: Gods trouw, Israëls ontrouw. Die twee zijden zien we ook in dit hoofdstuk. Ontrouw van overheid en onderdaan: Vs. 4. ‘Zij hebben koningen gemaakt, maar niet uit Mij, Zij hebben vorsten gesteld, maar Ik heb het niet gekend; van hun zilver en hun goud hebben zij voor zichzelven afgoden gemaakt, opdat zij uitgeroeid worden’. Zulk een ontrouw kan niet zonder gevolgen blijven: Vs. 7 ‘Want zij hebben wind gezaaid, en zullen een wervelwind maaien’. Israëls trouweloze misdaad stond tegenover een getrouwe weldaad: Ik schrijf hem de voortreffelijkheden Mijner wet voor!
God schreef hem (Efraïm en Juda) Zijn wet voor. Hieronder moeten we verstaan de wet der tien geboden. Deze wet is een uitdrukking van Gods heilige wil en geldt alle personen, tijden en volken. Gods wet is onveranderlijk, omdat Hij de Onveranderlijke is. Verder mogen we hier denken aan geheel Gods Woord. Naar Gods oordeel is Zijn wet voortreffelijk! Spreken wij over de last van de wet, God spreekt over de voortreffelijkheden daarvan. Lezer, is de last reeds een lust geworden en de lust een last? Voortreffelijk is de wet vanwege de Wetgever, de volmaakte inhoud, de billijke voorschriften. Niets onrechtvaardigs is er in te vinden. Mozes zegt Deut. 4:8. ‘En wat groot volk is er, dat zo rechtvaardige inzettingen en rechten heeft als deze ganse wet is, die ik heden voor uw aangezicht geef?’
Deze voortreffelijkheden schreef God aan Israël voor. Dit was een voorrecht. ‘Welk is dan het voordeel van den Jood? Want dit is wel het eerste, dat hun de woorden Gods zijn toebetrouwd. Hoe dankbaar behoorden zij ervoor te zijn. God schreef immers voor in het licht van het genadeverbond, opdat de wet zou zijn een kenbron der ellende, een tuchtmeester tot Christus en een regel der dankbaarheid. Zo schrijft God ook vandaag Zijn wet nog voor. God heeft het Nederland gedaan. Eenmaal waren wij een gedoopte natie. Dat velen in ons land de wet niet meer kennen spreekt ons niet vrij. Als wij de wetten van ons land overtreden kunnen wij ons ook niet op onwetendheid beroepen. Men behoort de wet te kennen. Zouden wij als land niet schuldig staan tegenover onze Schepper? Hoe groot is echter onze verantwoordelijkheid. Wij, die mogen leven onder de verkondiging van Gods Woord.
God schrijft voor. Helaas, lezer, de mens wil niet voorgeschreven zijn. Dit is onze val geweest. Hetzelfde kwaad zet zich voort in Adams nageslacht. Wij laten ons door iedereen voorschrijven, behalve door God. Hetgeen de tijdgeest voorschrijft kost zware offers. Ze worden echter graag gebracht. Wie laat zich door God voorschrijven? Maar die zij geacht als wat vreemds. Israël hield God voor een vreemde en Zijn voorschriften voor vreemde voorschriften. Aan vreemde goden had Israël geen enkele verplichting. Zo meenden zij aan Gods wet geen gehoorzaamheid verschuldigd te zijn. Men deed of de voortreffelijkheden aan anderen werden voorgeschreven en niet aan hen. Bovendien onderzocht men Gods wet niet. Ruth noemde zichzelf een vreemde. Het verbaasde haar dat Boaz haar kende. Vreemde talen zijn onverstaanbaar tenzij ze ons eigen geworden zijn. Zo waren de voortreffelijkheden der wet onbekend en met had niet de lust ze te onderzoeken. Iets vreemds strijdt met onze natuur. De zonen van Aäron brachten vreemd vuur voor het aangezicht des Heeren. Dit vuur streed met Gods wil en begeerte. Zo was voor Israël de wet. Deze ging tegen de natuur en begeerten in. Tenslotte, iets vreemds beminnen wij niet. Een bekend spreekwoord zegt: onbekend maakt onbemind.
Lezer, ligt hierin niet kennelijk getekend wat er met Gods wet in het achterliggende jaar in ons land is gebeurd? Ondanks indringende waarschuwingen, van degenen die ons mogen vertegenwoordigen, zijn de twee tafels der wet geacht als iets vreemds. Groot is de vervreemding van Gods Woord. De voortreffelijkheden schijnen zelfs iets ongehoords te zijn. Hoe is het onder ons? Efraïm was niet ongodsdienstig. Er wordt gesproken over: het vermenigvuldigen van altaren, offeren enz. Zal Gods wet niet iets vreemds zijn dan is de vernieuwing van onze natuur noodzakelijk. Dan wordt de zonde vreemd; de wereldvreemd en Gods wet een vermaking. Dan rusten wij niet eer wij Hem mogen kennen wiens spijze het was te doen de dingen Zijns Vaders. Iedere overtreding was Hem volkomen vreemd.
Waarom was de zonde van Israël zo ernstig? In de eerste plaats was het schrikkelijke ondankbaarheid. Wie was God voor Efraim geweest? Zo geldt: Wie is God voor Nederland geweest? Wie is God voor u geweest? In de tweede plaats was het zo tot hun eigen nadeel. Verlaters van Gods wet wonen in het dorre, maar in het houden daarvan is grote loon. ‘Gerechtigheid verhoogt een volk, maar de zonde is een schandvlek der natiën’. Delen wij in de troost: ‘Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israël maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn’?
Ds. A. Schot, 2000