Ds. A. Schot
Doch ik zou naar God zoeken
Doch ik zou naar God zoeken
Want uit het stof komt het verdriet niet voort, en de moeite spruit niet uit de aarde; Maar de mens wordt tot moeite geboren, gelijk de spranken der vurige kolen zich verheffen tot vliegen. Doch ik zou naar God zoeken, en tot God mijn aanspraak richten; Die grote dingen doet die men niet doorzoeken kan, wonderen, die men niet tellen kan; Job 5: 6-9
Deze woorden zijn door Elifaz gesproken, een vriend van de diepbedroefde Job. Onder Gods toelating werden Job’s bezittingen, kinderen en zelfs zijn gezondheid ontnomen. We vinden hem op de ashoop, waar hij zich krabt met een potscherf vanwege de ondragelijke jeuk. Zijn vrienden komen om hem te troosten. Laten we eens luisteren naar één van hen.
Elifaz zegt:‘Want uit het stof komt het verdriet niet voort, en de moeite spruit niet uit de aarde’. Hij wil zeggen: de oorzaak van de moeite ligt niet in het stof en de aarde. Het onkruid komt zo maar boven zonder dat wij het zelf gezaaid hebben. Zo is het niet met moeite en verdriet. Het is niet de gewone loop der natuur. De oorzaak ligt niet in toeval of noodlot. Elifaz zegt: ‘maar de mens wordt tot moeite geboren’. We zijn niet tot moeite geschapen. De mens is geschapen om Zijn Schepper te loven. We worden wel tot moeite geboren nadat we onze Schepper verlaten hebben. Eigenlijk heeft de mens in dit leven niet anders te wachten.
Elifaz gebruikt het voorbeeld van een vuur. ‘Gelijk de spranken der vurige kolen zich verheffen tot vliegen’. De spranken zijn de vonken. Waar vonken zijn, daar is ook een vuur. Wij hebben zelf een vuur aangestoken. Vonken veroorzaken pijnlijke brandwonden. Zo is het met de moeiten en het verdriet. Hoe smartelijk zijn de gevolgen van de zonden. Vonken zijn er in overvloed. Zo is het met de moeiten en het verdriet in het leven van een mensenkind. Elifaz weet dus waar de oorzaak ligt. Dat bewaart een mens voor opstand.
Laat Elifaz het hierbij? Is dat alles wat hij te zeggen heeft? O nee. Hij geeft een wijze raad. ‘Doch ik zou naar God zoeken’. Dit is een goede raad. Ik weet geen betere raad! Hij zegt: O Job, verwacht het niet van je vrouw, van je vrienden enz. Maar ik zou naar God zoeken. We lezen hier de Naam ‘EL’. Deze Naam betekent: ‘De Sterke, de Almachtige. Bij God zijn alle dingen mogelijk. O, leerden we Hem zoeken. Zoek den Heere terwijl Hij te vinden is, roept Hem aan terwijl Hij nabij is. Elifaz vervolgt: ‘en tot God mijn aanspraak richten’. Eigenlijk staat er: ‘aan God mijn zaak voorleggen’. Het is opmerkelijk dat hij nu een andere naam gebruikt. Nu lezen we de Naam Elohim, dat is de Algenoegzame. Wie God tot zijn deel heeft, heeft genoeg. Bovendien gebruikt hij een meervoudsvorm. Elifaz bedoelt de drie-enige God: Vader, Zoon en Heilige Geest. Hij wijst Job op de weg van het gebed. God wil erom gevraagd zijn.
Gelukkig mens die de Zone Gods mag leren kennen. Christus is in het vuur van Gods toorn afgedaald. Hij heeft de hitte van Gods gramschap geblust. Die Hem vindt, vindt het leven.
Ds. A. Schot,
Nunspeterpost, juli 2008