Dordtse Leerregels

Hoofdstuk 1 – paragraaf 1:

Niemand is te verontschuldigen
Aangezien alle mensen in Adam gezondigd hebben, en des vloeks en eeuwigen doods zijn schuldig geworden, (a) zo zou God niemand ongelijk hebben gedaan, indien Hij het ganse menselijke geslacht in de zonde en vervloeking had willen laten en om de zonde verdoemen, volgens deze uitspraken van den apostel: De gehele wereld is voor God verdoemelijk.  Zij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods (Rom. 3:19, 23). En: De bezoldiging der zonde is de dood (Rom. 6:23).

Hoofdstuk 1 – paragraaf 2:

Gods liefde openbaart zich in Zijn Zoon
Maar hierin is de liefde Gods geopenbaard, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, (b) opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. (c)

Hoofdstuk 1 – paragraaf 3:

Door de prediking van het evangelie worden alle mensen geroepen
En opdat de mensen tot het geloof worden gebracht, zendt God goedertierenlijk verkondigers van deze zeer blijde boodschap, tot wie Hij wil, en wanneer Hij wil; door wier dienst de mensen geroepen worden tot bekering en het geloof in Christus, den Gekruisigde. Want hoe zullen zij in Hem geloven, van Welken zij niet gehoord hebben?  En hoe zullen zij horen, zonder die hun predikt?  En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? (Rom. 10:14-15).

Hoofdstuk 1 – paragraaf 4:

Tweeërlei reactie op het evangelie: ongeloof of geloof
Die dit Evangelie niet geloven, op die blijft de toorn Gods. (d) Maar die het aannemen, en den Zaligmaker Jezus met een waarachtig en levend geloof omhelzen, die worden door Hem van den toorn Gods en van het verderf verlost, en met het eeuwige leven begiftigd. (e)

Hoofdstuk 1 – paragraaf 5:

Ongeloof is een zonde, geloof is een geschenk van God
De oorzaak of onschuld van dat ongeloof, gelijk ook van alle andere zonden, is geenszins in God, maar in den mens. (f) Maar het geloof in Jezus Christus, en de zaligheid door Hem, is een genadige gave Gods; gelijk geschreven is: Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave (Ef. 2:8).  Insgelijks: Het is u gegeven in Christus te geloven (Filipp. 1:29).

Hoofdstuk 1 – paragraaf 6:

Het besluit van verkiezing en verwerping
Dat God sommigen in den tijd met het geloof begiftigt, sommigen niet begiftigt, komt voort van Zijn eeuwig besluit. (g) Want al Zijn werken zijn Hem van eeuwigheid bekend (Hand. 15:18), en: Hij werkt alle dingen naar den raad van Zijn wil (Ef. 1:11). Naar welk besluit Hij de harten der uitverkorenen, hoewel zij hard zijn, genadiglijk vermurwt en buigt om te geloven; maar degenen die niet zijn verkoren, naar Zijn rechtvaardig oordeel, in hun boosheid en hardigheid laat. En hier is het, dat zich voornamelijk voor ons ontsluit die diepe, barmhartige en evenzeer rechtvaardige onderscheiding der mensen, zijnde in evengelijke staat des verderfs, of het besluit van verkiezing en verwerping, in het Woord Gods geopenbaard. Hetwelk, evenals het de verkeerde, onreine en onvaste mensen verdraaien tot hun verderf, alzo den heiligen en godvrezenden zielen een onuitsprekelijken troost geeft.

Hoofdstuk 1 – paragraaf 7:

Uitverkoren in Christus
Deze verkiezing is een onveranderlijk voornemen Gods, door hetwelk Hij vóór de grondlegging der wereld een zekere menigte van mensen, niet beter of waardiger zijnde dan anderen, maar in de gemene ellende met anderen liggende, uit het gehele menselijk geslacht, van de eerste rechtheid door hun eigen schuld vervallen in de zonde en het verderf, naar het vrije welbehagen van Zijn wil, (h) tot de zaligheid, louter uit genade, uitverkoren heeft in Christus, (i) Denwelken Hij ook van eeuwigheid tot een Middelaar en Hoofd van alle uitverkorenen, en tot een Fundament der zaligheid gesteld heeft. En opdat zij door Hem zouden zalig gemaakt worden, heeft Hij ook besloten, hen aan Hem te geven, en krachtiglijk tot Zijn gemeenschap door Zijn Woord en Geest te roepen en te trekken, (j) of, met het ware geloof in Hem te begiftigen, te rechtvaardigen, te heiligen, en, in de gemeenschap Zijns Zoons krachtiglijk bewaard zijnde, ten laatste te verheerlijken, tot bewijzing van Zijn barmhartigheid, en tot prijs van de rijkdommen Zijner heerlijke genade. Gelijk geschreven is: God heeft ons uitverkoren in Christus,  vóór de grondlegging der wereld,  opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde;  Die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen,  door Jezus Christus in Zichzelf, naar het welbehagen van Zijn wil;  tot prijs der heerlijkheid Zijner genade,  door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde (Ef. 1:4-6). En elders: Die Hij te voren verordineerd heeft,  dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft,  dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd;  en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt (Rom. 8:30).

Hoofdstuk 1 – paragraaf 8:

Er is maar één verkiezing tot de zaligheid
De voormelde verkiezing is niet menigerlei, maar één en dezelfde, van al degenen die zalig worden, beide in het Oude en Nieuwe Testament. Aangezien de Schrift ons een enig welbehagen, voornemen en raad van den wil Gods voorstelt, (k) waardoor Hij ons van eeuwigheid heeft verkoren, beide tot de genade en tot heerlijkheid, tot de zaligheid en tot den weg der zaligheid, denwelken Hij bereid heeft, opdat wij daarin wandelen zouden. (l)

Hoofdstuk 1 – paragraaf 9:

God verkiest niet op basis van positieve factoren in de mens
Deze zelfde verkiezing is geschied, niet uit het voorgezien geloof en gehoorzaamheid des geloofs, heiligheid, of enige andere goede hoedanigheid of geschiktheid, als een oorzaak of voorwaarde, tevoren vereist in den mens, die verkoren zou worden; maar tot het geloof en gehoorzaamheid des geloofs, tot heiligheid, enz.; (m) en dienvolgens is de verkiezing de fontein van alle zaligmakend goed, waaruit het geloof, de heiligheid, en andere zaligmakende gaven, en eindelijk het eeuwige leven zelf, als vruchten vloeien; naar het getuigenis van den apostel: Hij heeft ons uitverkoren, (niet, omdat wij waren, maar), opdat wij zouden zijn heilig en onberispelijk voor Hem in de liefde (Ef. 1:4).

Hoofdstuk 1 – paragraaf 10:

De oorzaak van de verkiezing is het welbehagen van God
De oorzaak van deze genadige verkiezing is eniglijk het welbehagen Gods, niet daarin bestaande, dat Hij enige hoedanigheden of werken der mensen, uit alle mogelijke voorwaarden, tot een voorwaarde der zaligheid heeft uitgekozen; maar hierin, dat Hij enige bepaalde personen uit de gemene menigte der zondaren, Zich tot een eigendom heeft aangenomen. Gelijk geschreven is: Als de kinderen nog niet geboren waren,  noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, enz.,  werd tot haar (namelijk Rebekka) gezegd:  De meerdere zal den mindere dienen; gelijk geschreven is:  Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat (Rom. 9:11-13). (n) En: Er geloofden zovelen als er geordineerd waren tot het eeuwige leven (Hand. 13:48).

Hoofdstuk 1 – paragraaf 11:

De verkiezing is onveranderlijk
En gelijk God Zelf op het hoogste wijs, onveranderlijk, alwetend en almachtig is, alzo kan de verkiezing, door Hem gedaan, niet ontdaan en wedergedaan, noch veranderd, noch herroepen, noch afgebroken worden, (o) noch de uitverkorenen verworpen, noch hun getal verminderd worden.

Hoofdstuk 1 – paragraaf 12:

Verzekering van de verkiezing door de vruchten
Van deze hun eeuwige en onveranderlijke verkiezing ter zaligheid worden de uitverkorenen te zijner tijd, hoewel bij onderscheiden trappen en met ongelijke mate, verzekerd; niet, als zij de verborgenheden en diepten Gods curieuselijk doorzoeken, (p) maar als zij de onfeilbare vruchten der verkiezing in het Woord Gods aangewezen (als daar zijn: het waar geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz.), in zichzelf met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking waarnemen. (q)

Hoofdstuk 1 – paragraaf 13:

Verzekerd zijn van de verkiezing geeft nederigheid en toewijding
Uit het gevoel en de verzekerdheid van deze verkiezing, nemen de kinderen Gods dagelijks meerder oorzaak  om zichzelf voor God te verootmoedigen, de diepte van Zijn barmhartigheden te aanbidden, zichzelf te reinigen,  en Hem, Die hen eerst zo uitnemend heeft liefgehad, wederom vuriglijk te beminnen. (r) Zo verre is het vandaar, dat zij door deze leer van de verkiezing en door de overdenking daarvan, in het onderhouden van Gods geboden vertragen, of vleselijk zorgeloos zouden worden. Hetwelk door Gods rechtvaardig oordeel dengenen pleegt te gebeuren, die, óf zichzelf van de genade der verkiezing lichtvaardiglijk vermetende, óf ijdellijk en dartellijk daarvan klappende, in de wegen der uitverkorenen niet begeren te wandelen.

Hoofdstuk 1 – paragraaf 14:

De uitverkiezing moet een plaats hebben in de prediking
Voorts, gelijk deze leer van de Goddelijke verkiezing, naar Gods wijzen raad, door de profeten, Christus Zelf en de apostelen, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament gepredikt is, en daarna in de Heilige Schriften voorgesteld en nagelaten, (s) alzo moet zij ook ten huidigen dage, te zijner tijd en plaats, in de Kerke Gods (dewelke zij bijzonderlijk is toegeëigend) voorgesteld worden, met den geest des onderscheids en met godvruchtige eerbiedigheid, heiliglijk, (t) zonder nieuwsgierige onderzoeking van de wegen des Allerhoogsten, ter ere van Gods heiligen Naam en tot een levendigen troost van Zijn volk.

Hoofdstuk 1 – paragraaf 15:

God laat sommige mensen liggen in hun zondige toestand
Deze eeuwige en onverdiende genade van onze verkiezing wijst en prijst ons de Heilige Schrift daarmede allermeest aan, dat zij wijders getuigt, dat niet alle mensen zijn verkoren, maar sommigen niet verkoren, of in Gods eeuwige verkiezing voorbijgegaan, (u) namelijk die, welke God naar Zijn gans vrij, rechtvaardig, onberispelijk en onveranderlijk welbehagen besloten heeft in de gemene ellende te laten, in dewelke zij zichzelf door hun eigen schuld hebben gestort, en met het zaligmakend geloof en de genade der bekering niet te begiftigen, maar hen, in hun eigen wegen en onder Zijn rechtvaardig oordeel gelaten zijnde, (v) eindelijk niet alleen om het ongeloof, maar ook om alle andere zonden, tot verklaring van Zijn gerechtigheid, te verdoemen en eeuwiglijk te straffen. En dit is het besluit der verwerping, hetwelk God geenszins maakt tot een auteur van de zonde (hetwelk godslasterlijk is te denken), maar Hem stelt tot haar verschrikkelijken, onberispelijken en rechtvaardigen Rechter en Wreker.

Hoofdstuk 1 – paragraaf 16:

Zoekende mensen hoeven niet bang te zijn voor de uitverkiezing
Die het levend geloof in Christus, of het zeker vertrouwen des harten, den vrede der consciëntie, de betrachting van de kinderlijke gehoorzaamheid, den roem in God door Christus, in zich nog niet krachtiglijk gevoelen, (w) en nochtans de middelen gebruiken, door welke God beloofd heeft deze dingen in ons te werken, die moeten niet mismoedig worden, wanneer zij van de verwerping horen gewagen, noch zichzelf onder de verworpenen rekenen, maar in het waarnemen der middelen vlijtig voortgaan, naar den tijd van overvloediger genade vuriglijk verlangen, en dien met eerbiedigheid en ootmoedigheid verwachten. Veel minder behoren voor deze leer van de verwerping verschrikt te worden degenen, die ernstiglijk begeren zich tot God te bekeren, Hem alleen te behagen, en van het lichaam des doods verlost te worden, (x) en nochtans in den weg der godzaligheid en des geloofs zo ver nog niet kunnen komen, als zij wel wilden; aangezien de barmhartige God beloofd heeft, dat Hij de rokende vlaswiek niet zal uitblussen, en het gekrookte riet niet zal verbreken. (y) Maar deze leer is met recht schrikkelijk voor degenen, die, God en Christus den Zaligmaker, niet achtende, zichzelf aan de zorgvuldigheden der wereld en aan de wellusten des vleses geheel hebben overgegeven, (z) zolang zij zich niet met ernst tot God bekeren.

Hoofdstuk 1 – paragraaf 17:

De zaligheid en verkiezing geldt ook voor jonggestorven kinderen van gelovige ouders
Nademaal wij van den wil Gods uit Zijn Woord moeten oordelen, hetwelk getuigt dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn, (aa) zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.

Hoofdstuk 1 – paragraaf 18:

Roem in de wijsheid en kennis van God, als je nadenkt over de verkiezing
Tegen degenen, die over deze genade der onverdiende verkiezing en gestrengheid der rechtvaardige verwerping murmureren, stellen wij deze uitspraak des apostels: O mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? (Rom. 9:20); (bb) en deze van onzen Zaligmaker: Is het mij niet geoorloofd, te doen met het mijne, wat Ik wil? (Math. 20:15). Wij daarentegen, deze verborgenheden met een godvruchtige eerbiedigheid aanbiddende, roepen uit met den apostel: O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods!  Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen!  Want wie heeft den zin des Heeren gekend?  Of wie is Zijn raadsman geweest?  Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem wedervergolden worden?  Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen.  Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. (Rom. 11:33-36)

Hoofdstuk 1 – verwerping 1:

Verwerping van de dwaling: God heeft alleen mensen uitverkoren, die volharden in het geloof
Die leren: Dat de wil Gods van zalig te maken degenen, die zouden geloven en in het geloof en de gehoorzaamheid des geloofs zouden volharden, het ganse en gehele besluit van de verkiezing ter zaligheid is, en dat er niets anders van dit besluit in het Woord Gods is geopenbaard. Want dezen bedriegen de eenvoudigen, en wederspreken klaarlijk de Heilige Schrift, die getuigt, dat God niet alleen degenen, die geloven zullen, wil zalig maken, maar dat Hij ook enige bepaalde mensen van eeuwigheid heeft uitverkoren, welke Hij in den tijd, boven anderen, met het geloof in Christus en met volstandigheid zou begiftigen; gelijk geschreven is: Ik heb Uw Naam geopenbaard den mensen,  die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt (Joh. 17:6); en: Er geloofden zovelen als er geordineerd waren tot het eeuwige leven (Hand. 13:48); en: Hij heeft ons uitverkoren in Hem, vóór de grondlegging der wereld,  opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn, enz. (Ef. 1:4).

Hoofdstuk 1 – verwerping 2:

Verwerping van de dwaling: Er zijn verschillende verkiezingen
Die leren: Dat de verkiezing Gods ten eeuwigen leven velerlei is: de ene algemeen en onbepaald, de andere bijzonder en bepaald; en dat deze wederom óf onvolkomen, herroepelijk, niet-beslissend en voorwaardelijk is, óf volkomen, onherroepelijk, beslissend en volstrekt. Insgelijks: Dat er een andere verkiezing is tot het geloof, een andere tot de zaligheid, alzo, dat de verkiezing tot het rechtvaardigmakend geloof kan zijn zonder de beslissende verkiezing ter zaligheid. Want dit is een gedichtsel van des mensen hersenen, buiten de Schrift uitgedacht, waardoor de leer van de verkiezing verdorven, en deze gulden keten van onze zaligheid verbroken wordt: Die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen;  en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd;  en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt (Rom. 8:30).

Hoofdstuk 1 – verwerping 3:

Verwerping van de dwaling: Gehoorzaamheid aan God is de reden dat je zalig wordt
Die leren: Dat het welbehagen en voornemen Gods, van hetwelk de Schrift in de leer van de verkiezing gewag maakt, niet daarin bestaat, dat God enige bijzondere mensen boven anderen heeft uitverkoren; maar daarin, dat God uit alle mogelijke voorwaarden (onder welke ook zijn de werken der wet), of uit de gehele orde van alle dingen, de uit haar aard onverdienstelijke daad des geloofs en zijn onvolmaakte gehoorzaamheid tot een voorwaarde der zaligheid heeft uitgekozen, welke Hij voor een volkomen gehoorzaamheid genadiglijk zou hebben willen houden, en der beloning des eeuwigen levens waardig achten. Want met deze schadelijke dwaling wordt het welbehagen Gods en de verdienste van Christus krachteloos gemaakt, en de mensen door onnutte vragen van de waarheid der genadige rechtvaardigmaking en van de eenvoudigheid der Schrift afgetrokken, en deze uitspraak van den apostel van onwaarheid beschuldigd: God heeft ons geroepen met een heilige roeping;  niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade,  die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen (2 Tim. 1:9).

Hoofdstuk 1 – verwerping 4:

Verwerping van de dwaling: Toegewijd leven is een voorwaarde om door God verkozen te worden
Die leren: Dat in de verkiezing tot het geloof deze voorwaarde tevoren vereist wordt, dat de mens het licht der natuur recht gebruike, vroom zij, klein, nederig en ten eeuwigen leven geschikt, gelijk alsof aan die dingen de verkiezing enigszins hing. Want dit smaakt naar het gevoelen van Pelagius, en strijdt tegen de leer des apostels, waar hij schrijft: Wij hebben eertijds verkeerd in de begeerlijkheden onzes vleses,  doende den wil des vleses en der gedachten,  en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen;  maar God, Die rijk is in barmhartigheid,  door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft,  ook toen wij dood waren door de misdaden,  heeft ons levend gemaakt met Christus; (uit genade zijt gij zalig geworden),  en heeft ons mede opgewekt, en heeft ons mede gezet in den hemel in Christus Jezus;  opdat Hij zou betonen in de toekomende eeuwen  den uitnemenden rijkdom Zijner genade,  door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus.  Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof,  en dat niet uit u, het is Gods gave;  niet uit de werken, opdat niemand roeme (Ef. 2:3-9).

Hoofdstuk 1 – verwerping 5:

Verwerping van de dwaling: God heeft mensen uitgekozen, van wie Hij wist dat ze zouden geloven
Die leren: Dat de onvolkomen en niet-beslissende verkiezing van bijzondere personen ter zaligheid geschied is uit het voorgezien geloof, bekering, heiligheid, godzaligheid, die óf eerst begonnen, óf ook een tijdlang geduurd hebben; maar dat de volkomen en beslissende verkiezing geschied is uit de voorgeziene volharding tot het einde toe in het geloof, bekering, heiligheid en godzaligheid; en dat dit is de genadige en evangelische waardigheid, om welker wille hij, die verkoren wordt, waardiger is dan hij, die niet verkoren wordt; en dat derhalve het geloof, de gehoorzaamheid des geloofs, heiligheid, godzaligheid en volharding niet zijn vruchten van de onveranderlijke verkiezing ter heerlijkheid, maar dat het zijn voorwaarden, die tevoren vereist, en als volbracht wezende voorzien zijn in degenen, die ten volle verkoren zullen worden, en oorzaken, zonder welke de onveranderlijke verkiezing ter heerlijkheid niet geschiedt. Hetwelk strijdt tegen de gehele Schrift, die deze en diergelijke uitspraken in onze oren en harten telkens inscherpt: De verkiezing is niet uit de werken, maar uit den Roepende (Rom. 9:11). Er geloofden zovelen, als er geordineerd waren tot het eeuwige leven (Hand. 13:48). Hij heeft ons uitverkoren in Hem, opdat wij zouden heilig zijn (Ef. 1:4). Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren (Joh. 15:16). Indien het door genade is, zo is het niet meer uit de werken (Rom. 11:6). Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben,  maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft (1 Joh. 4:10).

Hoofdstuk 1 – verwerping 6:

Verwerping van de dwaling: Uitverkorenen kunnen verloren gaan
Die leren: Dat niet alle verkiezing ter zaligheid onveranderlijk is; maar dat sommige uitverkorenen, niettegenstaande enig besluit Gods, kunnen verloren gaan, en gaan ook eeuwiglijk verloren. Met welke grove dwaling zij God veranderlijk maken, en den troost der godzaligen, dien zij scheppen uit de vastigheid van hun verkiezing, omstoten, en de Heilige Schrift wederspreken, welke leert: Dat de uitverkorenen niet kunnen verleid worden (Matth. 24:24); dat Christus degenen, die Hem van den Vader gegeven zijn, niet verliest (Joh. 6:39); en dat God, die Hij te voren verordineerd, geroepen en gerechtvaardigd heeft,  dezen ook heeft verheerlijkt (Rom. 8:30).

Hoofdstuk 1 – verwerping 7:

Verwerping van de dwaling: Je kunt niet weten of je bent uitverkoren
Die leren: Dat er in dit leven geen vrucht en geen gevoel is van de onveranderlijke verkiezing ter heerlijkheid; ook geen zekerheid, dan die hangt aan een veranderlijke en onzekere voorwaarde. Want behalve dat het ongerijmd is, te stellen een onzekere zekerheid, zo strijdt dit ook tegen de bevinding der heiligen, die uit kracht van het gevoel van hun verkiezing zich met den apostel verheugen, en deze weldaad Gods roemen; (cc) die volgens Christus’ vermaning zich met de discipelen verblijden, dat hun namen in den hemel geschreven zijn; (dd) die ook het gevoel van hun verkiezing stellen tegen de vurige pijlen van de aanvechtingen des duivels, vragende: Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? (Rom. 8:33).

Hoofdstuk 1 – verwerping 8:

Verwerping van de dwaling: God gaat niet bewust aan bepaalde mensen in hun zondige toestand voorbij
Die leren: Dat God van niemand louter uit kracht van Zijn rechtvaardigen wil besloten heeft, hem in den val van Adam en in den gemenen stand der zonde en verdoemenis te laten, of in de mededeling van de genade, die tot het geloof en de bekering nodig is, voorbij te gaan. Want dit staat vast: Hij ontfermt Zich, diens Hij wil, en verhardt, dien Hij wil (Rom. 9:18). En ook dit: Het is u gegeven  de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten,  maar dien is het niet gegeven (Matth. 13:11). Insgelijks: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde,  dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt,  en hebt derzelve den kinderkens geopenbaard.  Ja, Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U (Matth. 11:25-26).

Hoofdstuk 1 – verwerping 9:

Verwerping van de dwaling: Evangelieverkondiging vindt plaats omdat een volk beter is dan andere volken
Die leren: Dat de oorzaak, waarom God tot het éne volk meer dan tot het andere het Evangelie zendt, niet is louter en eniglijk het welbehagen Gods, maar omdat het éne volk beter en waardiger is dan het andere, aan hetwelk het Evangelie niet wordt medegedeeld. Want dit ontkent Mozes, het Israëlietische volk aldus aansprekende: Zie, des Heeren uws Gods is de hemel,  en de hemel der hemelen, de aarde, en al wat daarin is.  Alleenlijk heeft de HEERE lust gehad aan uw vaderen om die lief te hebben,  en heeft hun zaad na hen, ulieden, uit al de volken verkoren,  gelijk het te dezen dage is (Deut. 10:14-15); En Christus: Wee u, Chorazin, wee u, Bethsaïda!  Want zo in Tyrus en Sidon de krachten waren geschied, die in u geschied zijn,  zij zouden zich eertijds in zak en as bekeerd hebben (Matth. 11:21).

Bewijsteksten

a. Daarom, gelijk door een mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood; en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben. Romeinen 5:12
b. Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. 1 Johannes 4:9
c. Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Johannes 3:16
d. Maakt een geschal, juicht te zamen, gij woeste plaatsen van Jeruzalem! want de HEERE heeft Zijn volk getroost, Hij heeft Jeruzalem verlost. Jesaja 52:9
e. Doch wij prediken Christus, den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken een dwaasheid; Maar hun, die geroepen zijn, beiden Joden en Grieken, prediken wij Christus, de kracht Gods, en de wijsheid Gods. 1 Korinthe 1:23-24
f. Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. Johannes 3:36
g. Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden. Markus 16:16
  Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Johannes 3:16
  Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden. Romeinen 10:9
h. Dewijl dan blijft, dat sommigen in dezelve rust ingaan, en degenen, dien het Evangelie eerst verkondigd was, niet ingegaan zijn vanwege de ongehoorzaamheid. Hebreeën 4:6
  Dengenen namelijk, die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn. 1 Petrus 2:8
i. Als nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich, en prezen het Woord des Heeren; en er geloofden zovelen, als er geordineerd waren tot het eeuwige leven. Handelingen 13:48
  Dengenen namelijk, die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn. 1 Petrus 2:8
j. Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde. Efeze 1:4
k. In Hem, in Welken wij ook een erfdeel geworden zijn, wij, die te voren verordineerd waren naar het voornemen Desgenen, Die alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil. Efeze 1:11
  Gelijkerwijs Gij Hem macht gegeven hebt over alle vlees, opdat al wat Gij Hem gegeven hebt, Hij hun het eeuwige leven geve. Johannes 17:2
  Toen Ik met hen in de wereld was, bewaarde Ik ze in Uw Naam. Die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik bewaard, en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon der verderfenis, opdat de Schrift vervuld worde. Johannes 17:12
  Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt; want Gij hebt Mij liefgehad, voor de grondlegging der wereld. Johannes 17:24
l. Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Johannes 6:37
  God is getrouw, door Welken gij geroepen zijt tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onzen Heere. 1 Korinthe 1:9
m. De HEERE heeft geen lust tot u gehad, noch u verkoren, om uw veelheid boven alle andere volken; want gij waart het weinigste van alle volken. Deuteronomium 7:7
  Weet dan, dat u de HEERE, uw God, niet om uw gerechtigheid, ditzelve goede land geeft, om dat te erven; want gij zijt een hardnekkig volk. Deuteronomium 9:6
  Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; Die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus, in Zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil. Efeze 1:4-5
n. Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen. Efeze 2:10
o. En die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. Romeinen 8:30
p. En de HEERE zeide tot haar: Twee volken zijn in uw buik, en twee natien zullen zich uit uw ingewand van een scheiden; en het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere zal den mindere dienen. Genesis 25:23
  Ik heb u liefgehad, zegt de HEERE; maar gij zegt: Waarin hebt Gij ons liefgehad? Was niet Ezau Jakobs broeder? spreekt de HEERE; nochtans heb Ik Jakob liefgehad. En Ezau heb Ik gehaat; en Ik heb zijn bergen gesteld tot een verwoesting, en zijn erve voor de draken der woestijn. Maleachi 1:2-3
q. Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Johannes 6:37
  En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. Johannes 10:28
r. De verborgene dingen zijn voor den HEERE, onzen God; maar de geopenbaarde zijn voor ons en voor onze kinderen, tot in eeuwigheid, om te doen al de woorden dezer wet. Deuteronomium 29:29
  Doch God heeft het ons geopenbaard door Zijn Geest; want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. Want wie van de mensen weet, hetgeen des mensen is, dan de geest des mensen, die in hem is? Alzo weet ook niemand, hetgeen Gods is, dan de Geest Gods. 1 Korinthe 2:10-11
s. Onderzoekt uzelven, of gij in het geloof zijt, beproeft uzelven. Of kent gij uzelven niet, dat Jezus Christus in u is? tenzij dat gij enigszins verwerpelijk zijt. 2 Korinthe 13:5
  Want de droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid; maar de droefheid der wereld werkt den dood. 2 Korinthe 7:10
  Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden. Mattheüs 5:6
t. Doch op den tienden dezer zevende maand zal de verzoendag zijn, een heilige samenroeping zult gij hebben; dan zult gij uw zielen verootmoedigen, en zult den HEERE een vuuroffer offeren. En op dienzelven dag zult gij geen werk doen; want het is de verzoendag, om over u verzoening te doen voor het aangezicht des HEEREN uws Gods. Want alle ziel, welken op dienzelven dag niet zal verootmoedigd zijn geweest, die zal uitgeroeid worden uit haar volken. Ook alle ziel, die enig werk op dienzelven dag gedaan zal hebben, die ziel zal Ik uit het midden haars volks verderven. Gij zult geen werk doen; het is een eeuwige inzetting voor uw geslachten, in al uw woningen. Het zal u een sabbat der rust zijn; dan zult gij uw zielen verootmoedigen; op den negenden der maand in den avond, van den avond tot den avond, zult gij uw sabbat rusten. Leviticus 23:27-32
  En een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is. 1 Johannes 3:3
  Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft. 1 Johannes 4:19
u. Want ik heb niet achtergehouden, dat ik u niet zou verkondigd hebben al den raad Gods. Handelingen 20:27
  Wie heeft Hem gesteld over Zijn weg? Of wie heeft gezegd: Gij hebt onrecht gedaan? Gedenk, dat gij Zijn werk groot maakt, hetwelk de lieden aanschouwen. Alle mensen zien het aan; de mens schouwt het van verre. Zie, God is groot, en wij begrijpen het niet; er is ook geen onderzoeking van het getal Zijner jaren. Job 36:23-26
  O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods, hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen! Romeinen 11:33
v. Want door de genade, die mij gegeven is, zeg ik een iegelijk, die onder u is, dat hij niet wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn; maar dat hij wijs zij tot matigheid, gelijk als God een iegelijk de mate des geloofs gedeeld heeft. Romeinen 12:3
  En deze dingen, broeders, heb ik op mijzelven en Apollos bij gelijkenis toegepast, om uwentwil; opdat gij aan ons zoudt leren, niet te gevoelen boven hetgeen geschreven is, dat gij niet, de een om eens anders wil, opgeblazen wordt tegen den ander. 1 Korinthe 4:6
  Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, met een eed daartussen is gekomen; Opdat wij, door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk, die de toevlucht genomen hebben, om de voorgestelde hoop vast te houden. Hebreeën 6:17-18
w. En of God, willende Zijn toorn bewijzen, en Zijn macht bekend maken, met vele lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf toebereid. Romeinen 9:22
  Dengenen namelijk, die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn. 1 Petrus 2:8
x. Welke in de verledene tijden al de heidenen heeft laten wandelen in hun wegen. Handelingen 14:16
y. Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, alzo is ook het geloof zonder de werken dood. Jakobus 2:26
  Want onze roem is deze, namelijk de getuigenis van ons geweten, dat wij in eenvoudigheid en oprechtheid Gods, niet in vleselijke wijsheid, maar in de genade Gods, in de wereld verkeerd hebben, en allermeest bij ulieden. 2 Korinthe 1:12
  En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in God, door onzen Heere Jezus Christus, door Welken wij nu de verzoening gekregen hebben. Romeinen 5:11
  Want wij zijn de besnijding, wij, die God in den Geest dienen, en in Christus Jezus roemen, en niet in het vlees betrouwen. Filippenzen 3:3
z. Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Romeinen 7:24
aa. Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen; met waarheid zal Hij het recht voortbrengen. Jesaja 42:3
  Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en het rokende lemmet zal Hij niet uitblussen, totdat Hij het oordeel zal uitbrengen tot overwinning. Mattheüs 12:20
bb. Want onze God is een verterend vuur. Hebreeën 12:29
  En die in de doornen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort; en de zorgvuldigheid dezer wereld, en de verleiding des rijkdoms verstikt het Woord, en het wordt onvruchtbaar. Mattheüs 13:22
cc. En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u. Genesis 17:7
  Mij aangaande, dit is Mijn Verbond met hen, zegt de HEERE: Mijn Geest, Die op u is, en Mijn woorden, die Ik in uw mond gelegd heb, die zullen van uw mond niet wijken, noch van den mond van uw zaad, noch van den mond van het zaad uws zaads, zegt de HEERE, van nu aan tot in eeuwigheid toe. Jesaja 59:21
  Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen, die daar verre zijn, zo velen als er de Heere, onze God, toe roepen zal. Handelingen 2:39
  Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd door den man; want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig. 1 Korinthe 7:14
dd. En de HEERE antwoordde Job, en zeide: Is het twisten met den Almachtige onderrichten? Wie God bestraft, die antwoorde daarop. Toen antwoordde Job den HEERE, en zeide: Zie, ik ben te gering; wat zou ik U antwoorden? Ik leg mijn hand op mijn mond. Job 39:34-37
ee. Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus. Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; Die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus, in Zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil. Tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde; In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade, Met welke Hij overvloedig is geweest over ons in alle wijsheid en voorzichtigheid; Ons bekend gemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven. Om in de bedeling van de volheid der tijden, wederom alles tot een te vergaderen in Christus, beide dat in den hemel is, en dat op de aarde is; In Hem, in Welken wij ook een erfdeel geworden zijn, wij, die te voren verordineerd waren naar het voornemen Desgenen, Die alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil; Opdat wij zouden zijn tot prijs Zijner heerlijkheid, wij, die eerst in Christus gehoopt hebben. In Welken ook gij zijt, nadat gij het woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte; Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregene verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid. Efeze 1:3-14
ff. Doch verblijdt u daarin niet, dat de geesten u onderworpen zijn; maar verblijdt u veel meer, dat uw namen geschreven zijn in de hemelen. Lukas 10:20