Ds. A. Schot
Jongeling, Ik zeg u, sta op
Jongeling, Ik zeg u, sta op
En Hij ging toe en raakte de baar aan (de dragers nu stonden stil) en Hij zeide: Jongeling, Ik zeg u, sta op. Lukas 7: 14
We vinden in dit Bijbelgedeelte de Levensvorst te Naïn. Slechts Eén is er Die macht heeft over de dood. Hij geeft hier zichtbaar onderwijs over Zijn levendmakende kracht. Hij wekt een dode jongeling op. Jezus roept de dragers een halt toe en raakt de baar aan waar de dode op ligt. Met deze daad legt hij beslag op de dode jongeling. Hij eist hem op uit de dood, zodat de dood moet gaan wijken. De moeder van deze jongeling heeft er niet eens om gevraagd. Maar Jezus werd innerlijk met ontferming over haar bewogen. Het gaat hier geheel van Hem uit. Laten we toch nooit denken dat ons vragen de grond is. Het is wel op het gebed, maar niet om het gebed.
In deze dode jongeling ligt eigenlijk een aangrijpend beeld van ons allen. Al mogen wij leven, van nature zijn wij in geestelijk opzicht als een dode. We zijn niet ziek geworden, maar dood in zonden en misdaden. De natuurlijke mens is geestelijk gezien zo gevoelloos, koud, blind, doof … Welk een wonder dat er een Levensvorst is, die daarin verandering kan aanbrengen. Ook nu worden nog doden opgewekt. ‘Voorwaar, de ure komt en is nu, dat de doden zullen horen de stem van de Zoon van God, en die ze gehoord hebben, zullen leven’. Dat machtswoord klinkt hier in Naïn: ‘Jongeling, Ik zeg u, sta op’. Dat machtswoord klinkt nog in de harten van dode zondaren.
De nadruk valt hier op ‘Ik’. Wij kunnen hetzelfde wel zeggen, maar daar wijkt de dood niet voor. Elia en Elisa hebben wel een kind opgewekt, maar zij moesten erom vragen. Zij hadden zelf de macht niet, maar hebben ermee geworsteld aan de troon der genade. Wat zouden wij als die beide profeten werkzaam moeten zijn om de levendmaking van dode zondaren. Als de nood van de naaste weegt gaan we er zeker om vragen!
Christus maakt doden levend door Zijn Woord en Geest. Als de Heilige Geest het Woord kracht laat doen moet de dood wijken. De jongeling komt tot leven. De doodse stilte wordt verbroken. De levenstekenen worden gezien. Wat de jongeling gesproken heeft weten we niet. Hij laat zijn stem horen. Dat is een teken van leven. Wat een ontwaakte zondaar gaat spreken weten we wel. Saulus vroeg als eerste: ‘Wie zijt Gij, Heere? en ‘Wat wilt Gij dat ik doen zal’. Weet u het uit eigen ervaring?
Dan geeft Christus hem aan zijn moeder. De dood kon geen recht meer laten gelden. Waarschijnlijk zegt dat ook iets over de moeder. Zou Christus hem aan haar hebben teruggegeven als zij hem in de dienst der zonde had grootgebracht? Moge vele ouders hun kind uit Zijn hand terugkrijgen uit de macht van de dood. Jezus leeft nog.
Ds. A. Schot,
Nunspeterpost