Ds. A. Schot
Kerkdiensten houden behoort tot onze plíchten
Kerkdiensten houden behoort tot onze plíchten
In zijn opinieartikel reageert Kees Jan van Linden (RD 30-12-2020) op mijn verklaring over het beleggen van kerkdiensten tijdens deze lockdown (RD 28-12-2020). Hij vraagt zich af of de koning, die afzag van zijn rechten om op vakantie te gaan, voor ons niet een voorbeeld moet zijn, om ook af te zien van onze rechten om samen te komen in een eredienst.
Van Linden maakt hier een denkfout. Hij ziet over het hoofd dat het houden van kerkdiensten weliswaar volgens de Grondwet tot onze rechten behoort, maar dat dit volgens Gods Heilige Wet behoort tot onze plichten. Zo hebben onze vaderen het in de Heidelbergse Catechismus (onze belijdenis!) ook verwoord: „tot de gemeente Gods naarstig kome.” Van zulke plichten mogen wij niet afzien onder druk van andersdenkenden.
Aanstoot
Van Linden maakt een tweede vergissing als hij Jezus en Paulus ten voorbeeld stelt in het afzien van hun rechten, met een hoger doel. Paulus koos ervoor om geen aanstoot te geven in enig ding, „opdat de bediening niet gelasterd worde.” Deze bediening ziet, in het verband van de tweede Korinthebrief, juist op de voortgang van de prediking van het Woord in het midden van de gemeente. Wanneer het leven van de dienaar des Woords niet overeenstemt met de leer die hij brengt, geeft hij aanstoot (zie kanttekeningen). Dat is heel iets anders dan wanneer de wereld aanstoot neemt aan het feit dat de gemeente samenkomt. De Schrift vraagt hier niet van ons dat we doen wat de wereld wil om maar geen aanstoot te geven.
Vervolgens noemt de auteur het feit dat Christus het gebruik van Zijn goddelijke heerlijkheid niet hoefde af te leggen, maar dit wel deed, met het oog op de heerlijkheid van God. Hierin zou Jezus voor ons een voorbeeld zijn. Het is ongepast om dit te vergelijken met het afzien van onze plicht om kerkdiensten te houden. Bovendien heeft Christus, Die God gebléven is, ook in het verbergen van die goddelijke heerlijkheid achter Zijn menselijke natuur getoond van hoeveel belang de opgang naar Gods huis voor Hem was!
Van Linden ziet het nalaten van kerkdiensten vervolgens als een soort positieve zendingsactiviteit. Hij meent dat afschaling meer opening baant voor de bediening van het Evangelie. Diensten nalaten om te evangeliseren, is juist het paard achter de wagen spannen. Ik meen dat hij hier de visie van de heidenwereld ook zwaar onderschat. Een minister die onlangs een kerkdienst bezocht waarbij niet meer dan dertig mensen aanwezig waren, ligt zwaar onder het vuur van de publieke opinie. Het afschalen kweekt hier helemaal geen goodwill.
Twee of drie
De meeste moeite heb ik met de exegese van Mattheüs 18:20. Van Linden citeert hier uit mijn verklaring rond het houden van kerkdiensten in lockdown: „Een onlinekerkdienst zonder kerkgangers is voor ons geen kerkdienst in de ware betekenis van het woord.” Zijn oordeel hierover is: dit „past niet bij de woorden van Jezus: „Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden van hen”.”
Hij zou er goed aan doen deze woorden in het verband te lezen en daarin ook te laten staan. De tekst begint met het woordje ”want”. Dit slaat terug op het vorige vers, waar gesproken wordt over „twee van u die samenstemmen over enige zaak.” Het kleinst mogelijke getal wordt in dit vers genoemd. De Heere Jezus bedoelt hier echter niet dat het samenkomen met twee of drie mensen ook wel voldoende is of dat dit verder geen enkel verschil maakt. Als dat de exegese is van dit vers, kunnen we blijvend afstand doen van onze kerkgebouwen, wel of geen coronavirus. De gemeente kan voortaan in kringen samenkomen, want de opsomming uit zondag 30 (HC) geldt dan blijkbaar niet. Van Linden zet mijns inziens heel veel op het spel.
Verder lees ik in deze tekst juist het woordje ”vergaderd”. Vergaderen ziet allereerst op het bijeengebracht worden door Christus (NGB 27,28), met als vrucht dat Gods kinderen daadwerkelijk bijeenkomen. Laten we deze tekst in de context lezen: Het gaat vlak hiervoor over twee of drie die getuigenis geven van iemand in de gemeente die ergernis geeft en daarom áfgesneden moet worden. Daartegenover staan twee of drie die getuigenis geven van de Naam van Christus! Dát geeft, in tegenstelling tot uitsluiting, juist ínsluiting, namelijk gemeenschap met Christus en zo ook met elkaar. Calvijn zegt daarom juist bij deze tekst: „Want wie de gewijde samenkomsten verzuimt, of zich van de broederen afscheidt, en zich lauw betoont in het betrachten der eenheid, toont daardoor dat hij de tegenwoordigheid van Christus op hoegenaamd geen prijst stelt.”
Bezinning
Ten slotte getuigt de oproep om ons op de kerkdienst zoals wij die mogen hebben te bezinnen van weinig historisch gereformeerd besef. Wat hebben wij tot op vandaag veel te danken aan de Schriftuurlijke bezinning op de eredienst zoals deze in de Reformatie plaatsvond. Dat hoeven we waarlijk niet nog eens over te doen.
De vergelijking van de huidige situatie met christenen op de wereld die helemaal niet kunnen samenkomen, lijkt mij niet gepast. Dit is hier (nog) niet aan de orde. Wij hoeven dit niet over onszelf heen te roepen. De Heere brenge ons nog samen in Naam van de Koning.
Reformatorisch Dagblad, 6 januari 2021