Ds. A. Schot
Plaatsvervangend schuld belijden
Plaatsvervangend schuld belijden
Er is in onze tijd behoefte schuld te belijden over het verleden. Is dat een goede zaak?
Iedere tijd heeft zijn karakteristieke kenmerken. Een opvallend verschijnsel in onze tijd is het schuld belijden over het verleden. Deze behoefte bestaat in politieke kring. Denk aan het optreden van onze koning in Indonesië en aan zijn uitspraken bij de dodenherdenking op de Dam in Amsterdam. Deze behoefte bestaat in de maatschappij. Denk aan de discussie rondom Zwarte Piet en het koloniale verleden.
Deze behoefte wordt gevoeld in de kerk. Denk aan de initiatieven rondom kerkscheuringen uit het verleden. Deze behoefte bestaat vanuit verschillende geledingen in de richting van het Joodse volk in verband met het droeve verleden. Onze Joodse contacten worden soms van over heel de wereld overspoeld met mensen die hun schuld komen belijden.
Als predikant zou je heel blij moeten zijn met de bereidheid tot schuld belijden. Toch wil ik enkele voorzichtige kanttekeningen plaatsen bij dit verschijnsel.
In de eerste plaats is het de vraag of wij voldoende van alle feiten op de hoogte zijn. We doen onze vaderen geen recht als wij beoordelen vanuit onze onvolledige kennis van zaken. Ik heb het nu niet over feiten die overduidelijk zijn, maar over de beoordeling van mensen die wij zelf nooit gekend hebben. Er wordt veel ingekleurd en door hun schuld te gaan belijden, schuiven we ook indirect de schuld in hun schoenen.
In de tweede plaats kunnen we ons afvragen of wij onze voorvaderen recht doen als we handelen beoordelen vanuit de wetenschap van nu. Hebben wij in de spanning geleefd waarin zij geleefd hebben? Wat wisten wij bijvoorbeeld aan het begin van de huidige crisis over corona? Er zijn heel veel verkeerde beslissingen genomen met de wetenschap die wij achteraf hebben. Predikanten komen in deze periode tot verschillende standpunten. Er zijn ook zoveel denklijnen die allemaal waarheden bevatten, terwijl men toch tot een verschillende conclusie komt. De vraag in hoeverre men de overheid moet gehoorzamen, speelde ook al in de oorlogstijd. Achteraf is het gemakkelijk om te zeggen dat mensen het verkeerd hebben gedaan. We mogen echter het oordeel over hen aan de Heere overlaten.
In de derde plaats: wie schuld wil belijden, moet zelf schuldenaar zijn. Anders geeft zo’n schuldbelijdenis eigenlijk alleen maar meer pijn bij degenen aan wie we belijden. Veel incestslachtoffers zijn afgeknapt op de ”schuldbelijdenis” van de dader. Het „mea culpa” van paus Johannes Paulus II wegens de zonden van de Rooms-Katholieke Kerk heeft meer stof doen opwaaien dan dat het stof heeft doen neerdalen. Het ware schuldbelijden kan niet vanuit puur politieke overwegingen. Zeker bij een publieke schuldbelijdenis mogen we ons wel afvragen of we schuldenaar zijn gemaakt. Breed georganiseerde schuldbelijdenissen hebben in de praktijk bitter weinig nagelaten.
In de vierde plaats valt mij op dat het schuld belijden vaak zo selectief is. Mensen belijden schuld voor het ene, terwijl zij over het andere met het grootste gemak heenstappen. Dat valt niet te rijmen en het is ook niet oprecht. Als de Heere iemand in de schuld brengt, kan dat beginnen met een aanvankelijke schuldbelijdenis. Maar het ware schuld belijden is echt niet selectief. Het loopt uit op de totale verbrokenheid van het hart.
Ten slotte, plaatsvervangend schuld belijden heeft bijna een ‘roomse trek’ in zich. Men zal tegenwerpen dat de dichters en profeten in de Bijbel dit ook hebben gedaan. Ik geeft toe dat zij de schuld van het voorgeslacht geëigend en als zodanig persoonlijk beleden hebben. Dat is een goede zaak. Maar zij hebben geen plaatsvervangende schuldbelijdenis georganiseerd. Paulus schrijft in Galaten 6:5: „Want een iegelijk zal zijn eigen pak dragen.” De kanttekenaar schrijft: „Dat is, Gode rekenschap geven van zijn eigen werken, en naar zijn eigen doen geoordeeld worden.” Aan dat pak heeft ieder genoeg.
Ds. A. Schot
Reformatorisch Dagblad, 9 oktober 2020