Ds. A. Schot
Jafeth wonende in Sems tenten
Jafeth wonende in Sems tenten
God breide Jafeth uit, en hij wone in Sems tenten. Genesis 9: 27a
Zowel voor Joden als voor heidenen is de vraag belangrijk: ‘Wat is de verhouding tussen het Jodendom en het heidendom?’. Vanuit de Heilige Schrift is daar wel wat over te zeggen. Uit het Nieuwe Testament kennen wij het beeld van de olijfboom uit Romeinen 11. Ook het beeld van de ‘middelmuur des afscheidsels’ uit Efeze 2 geeft duidelijk antwoord op de genoemde vraag. In dit artikel gaan we terug naar de Thora van Mozes. Ook daarin wordt een prachtig beeld gebruikt om de verhouding tussen Jood en heiden te tekenen. Noach gebruikt in zijn profetie het beeld van de tent, waarin beiden als broeders zullen samenwonen.
Noach had drie zonen: Sem, Cham en Jafeth. De namen worden over het algemeen in deze volgorde genoemd. Dat is opmerkelijk, want de chronologische volgorde is als volgt: Jafeth, Sem en Cham. De kanttekenaar schrijft bij Genesis 6:32: ‘Sem wordt hier de eerste gesteld, als een godvruchtig voorvader van onze Heere Jezus Christus, naar het vlees, mitsgaders van alle Hebreeën’. De tweede zoon krijgt dus de eerste zegen. Naar onze berekening keert God de volgorde om. Dat gebeurt zo vaak in de heilsgeschiedenis. De verhouding tussen Jood en heiden bepaalt ons dus in de eerste plaats bij Gods vrijmacht. God verkoos Sem als de vader van de Messias en als de voorvader van het gehele Joodse volk. Sem betekent ‘naam’. God heeft Zijn naam aan Sem verbonden. De zaligheid zal uit de Joden zijn. De Verlosser zou een Semiet zijn. Gods vrijmacht is voor ons mensen niet het gemakkelijkste onderwerp. Zou hier niet een grondoorzaak liggen van het antisemitisme?
De nakomelingen van Jafeth zijn de heidenen. De profetie over Jafeth spreekt van hun uitbreiding en roeping tot de zaligheid. Het oorspronkelijke woord voor uitbreiden betekent: ‘lokken, overreden’. Vanuit het Jodendom komen de heidenen tot de gemeenschap van Gods kerk. Jafeth krijgt niet een aparte, een zelfstandige tent. Jafeth mag erbij wonen. Het is voor hem een zegen te mogen wonen in de tenten van Sem. Christus woonde immers in Sems tenten. Zo heeft het Woord onder ons ‘getabernakeld’. Wie zich afkeert van de tenten van Sem, keert zich ten diepste af van Christus. Jafeth mag delen in de zegeningen van Sem. De heidenen worden genoemd mede-erfgenamen (Ef. 2:11-13).
Hoe gaat het nu in de praktijk? Het omgekeerde lijkt het geval te zijn. Sem woont verstrooid over de aarde en woont letterlijk in de tenten van Jafeth. De vraag is hoe wij het ‘wonen’ hier moeten uitleggen. Zal Jafeth letterlijk wonen in de tenten van Sem? Wie thuis is in de Heilige Schrift, weet dat het woord ‘wonen’ vaak een geestelijke betekenis heeft. We vinden dit onder andere in Psalm 15:1; 27:4; 84:5 enz. De profetie van Noach geeft dus nog geen grond om een grootscheepse aliyah te verwachten naar het land Israël. Wat dat betreft zal de uitleg van deze profetie nauw verwant zijn aan bijvoorbeeld de uitleg van Zacharia 8:23. Naar we van harte mogen geloven, mogen de tenten van Sem ook onder ons staan. Het is opvallend dat er niet over de ‘tent’ van Jafeth wordt gesproken, maar over de tenten (meervoud). In Gods voorzienigheid zijn deze tenten ook buiten Israël opgericht.
Hoe wordt de verhouding tussen Jood en heiden door beiden gezien? De studiebijbel wijst erop dat enkele oude Joodse geschriften (Targum, Onkelos en Jubileeën 7:12) God beschouwen als het subject van ‘wone’. In dat geval staat hier een heilsbelofte dat God weer bij de mensen wil wonen, en wel bij de afstammelingen van Sem. Hij zal wonen ‘in tenten’. In dat geval geeft deze tekst geen aanleiding meer om te spreken van de eenheid der kerk uit Jood en heiden. Veel Joden spreken ook met verachting over de gojim (heidenen). Maar ook vanuit de heidenen is vaak gedacht dat men de tenten van Sem heeft overgenomen, de zogenaamde vervangingstheologie. Voor Jood en heiden geldt echter: ‘Wat God samengevoegd heeft, scheidde de mens niet’. Hoe liefelijk is het dat zonen van hetzelfde huis als broeders samenwonen. Die eenheid heeft Calvijn onderstreept in zijn verklaring bij dit vers: ‘Want, omdat God uit Sems geslacht Zijne Kerk had uitverkoren, heeft Hij onder deze voorwaarde de heidenen aangenomen, dat zij zich zouden begeven tot dat volk, bij ’t welk het verbond des levens berustte’.
Tenslotte, wat valt te zeggen over Cham? Over hem is de vloek uitgesproken. Opmerkelijk dat Noach de vloek uitspreekt over zijn zoon Kanaän. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de zwaarte van deze vloek onder zijn nakomelingen. Dit oordeel betreft niet alleen Cham, maar het trekt door in het nageslacht. Hieruit blijkt ook dat Kanaän hetzelfde leven openbaarde als Cham. Noach heeft hier profetisch gesproken. We laten de uitleg van deze vloek verder rusten, omdat het buiten het bestek valt van dit artikel. Maar ook voor Kanaänieten is plaats in de tenten van Sem. De tenten van Sem zijn ruimer dan men zou verwachten. Denk maar aan Rachab de hoer. Dit nazaat van Cham lag onder de vloek, maar zij werd Israel ingelijfd. Denk ook aan de Kanaänese vrouw. De Verlosser uit Sem begeeft Zich naar de delen van Tyrus en Sidon om een nakomelinge van Kanaän te ontmoeten. Hij was gezonden tot de verloren schapen der Semmieten, maar zij die zichzelf een hondeke noemt wordt niet geweerd.
Er is nog plaats in de tenten van Sem. Hier op aarde zien we de broeders reeds op elkaar aantrekken. Als dat hier niet kan, hoe moet het dan straks? Nee, wij keren niet terug tot de ceremoniën. Deze behoren niet meer in Sems tenten. Bij Messiasbelijdende Joden zien we echter hoe in Christus een samenwonen van Jood en heiden mogelijk is. Het is een voorsmaak van straks. Johannes heeft geprofeteerd: ‘En ik hoorde een grote stem uit den hemel, zeggende: Zie, de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en hun God zijn (Openb. 21:3).
Ds. A. Schot