Ds. A. Schot
Schriftuurlijk en bevindelijk
Schriftuurlijk en bevindelijk
De prediking binnen ons kerkverband heeft de achterliggende jaren van buitenaf nogal eens onder vuur gelegen. Ook van binnenuit wordt wel eens kritiek geuit op termen als ‘het plaatsmakende werk voor Christus’ en ‘de openbaring van de Middelaar’.
De achterliggende weken mocht ik in eigen gemeente stilstaan bij de geschiedenis van de blindgeborene. Wat ligt er in deze geschiedenis veel onderwijs. Wie moeite heeft met de standen in het genadeleven zal zich toch wel in bochten moeten wringen om deze geschiedenis te kunnen verklaren. Het staat er allemaal zo heel eenvoudig. En het is Gods Woord! Niet een bekeringsgeschiedenis van die of gene, maar dit is geschreven ‘opdat ook gij geloven moogt’. Het is ook vandaag nog tot onderwijs hoe de Heere werkt. Ik wil zomaar enkele punten benoemen.
In de eerste plaats: ‘Het begin niet met Jezus’. Deze uitdrukking behoeft wel enige uitleg. Ten diepste begint het natuurlijk wel met Jezus. De genezing van de blindgeborene gaat immers geheel van Jezus uit. Maar het begint niet met de geloofskennis of de geloofsomhelzing van Christus. Velen laten daar het geestelijk leven beginnen en ontkennen min of meer de toeleidende weg. Het eerste wat Christus doet is slijk leggen op de ogen van deze blindgeborene. Dit is echt geen overbodige handeling. Christus maakt het eerst nood in zijn leven. Hij ontdekt de blindgeborene op zo’n wijze aan zijn blindheid als hij nimmer had ervaren. Jarenlang kon de blindgeborene er mee leven, maar nu wordt zijn toestand onhoudbaar. Bovendien is zijn blindheid niet ineens geheel geweken, maar hij gevoelt juist dat het zicht hem belemmerd wordt.
In de tweede plaats: ‘De noodzaak van het plaatsmakende werk’. Christus maakt door profetisch onderwijs eerst plaats voor Zichzelf. Bij de blindgeborene gaat er heel duidelijk onderwijs aan de openbaring van de Middellaar vooraf. Niet voor niets moet hij de les leren van de Siloam-bron. Christus leert hem daarmee dat het Licht alleen van Hem kan komen. Eerder zal de blindheid van hem niet wijken. En gedurende dat onderwijs blijft de Persoon van de Middelaar altijd nog voor hem verborgen.
In de derde plaats: ‘Geen rust buiten Christus’. De blindgeborene krijgt aan de andere kant geen rust buiten Christus. Hij mag niet rusten op het feit dat hij ziende is geworden. Die rust wordt hem in dit hoofdstuk echt niet vergund. Het is wel groot dat er een wonder aan hem is gebeurd, maar dat is de grond helemaal niet. Er is maar Een grond, en dat is Christus Zelf. In de weg van Gods voorzienigheid moeten alle dingen medewerken ten goede, zodat hij later in dit hoofdstuk tot de kennis van de Middelaar wordt gebracht. Door de vragen van de Joden; het onderzoek van de farizeeën en de opstelling van zijn ouders wordt hij van alles afgedreven.
In de vierde plaats: ‘Christus openbaart Zich trapsgewijze’. Er is een heel duidelijke opklimming merkbaar in dit hoofdstuk. Eerst noemt de blindgeborene Christus ‘de Mens genaamd Jezus’. Later zegt hij: ‘Hij is een Profeet’. Daarna komt hij tot de belijdenis: ‘ Indien Deze van God niet ware, Hij zou niets kunnen doen’. Het is of hij met christen uit de Christenreis het lichtschijnsel bij het poortje ziet. En toch, hij kent Christus nog niet! Dat zijn straks zijn eigen woorden. De pijnlijke vragen van de schare en de leidslieden moesten dienen om hem telkens aan dat gemis te ontdekken. Hij kan hun vragen over Jezus niet beantwoorden en dat was pijnlijk voor hem.
In de vijfde plaats: ‘Het gaat door het onmogelijke’. Christus werkt door de onmogelijkheid heen. Hij keert niet terug tot blindgeborene eer zijn toestand opnieuw hopeloos is. De blindgeborene wist hem nergens meer te vinden. Zeer smartelijk is het woord van de farizeeën dat hem als een zwaard getroffen moet hebben: ‘Gij zijt geheel in zonden geboren’. Hij wordt zelfs buiten de synagoge geworpen. Nog nooit heeft hij zich zo ellendig gevoeld als toen. Het is opvallend dat Christus hem dan pas opzoekt. Hij komt precies op tijd.
In de zesde plaats: ‘Doorgaande ontdekking’. Het valt op dat Christus het gemis in het leven van de blindgeborene nog eens heel duidelijk openlegt: ‘Jezus hoorde, dat zij hem uitgeworpen hadden, en hem vindende, zeide Hij tot hem: Gelooft gij in den Zone Gods? Hij antwoordde en zeide: Wie is Hij, Heere, opdat ik in Hem moge geloven?’ Als Christus Zich als de Zone Gods openbaart is dat niet zomaar toevallig.
In de zevende plaats: ‘De openbaring van de Middelaar’. Voor de kennis van Christus is echt een openbaring nodig in het leven van Zijn kinderen. Als Hij Zich niet openbaart kennen zij Hem nog niet, ook niet al zijn ze ziende geworden. De blindgeborene kende wel het werk van Jezus, maar niet de Persoon van Jezus. Dat verandert als Jezus tot hem zegt: ‘En gij hebt Hem gezien, en Die met u spreekt, Dezelve is het’.
In de achtste plaats: ‘Een scharnierpunt’. De openbaring van de Middelaar is als het ware een scharnierpunt in het leven van Gods kinderen. Dan valt er pas helder licht over het al voorgaande. Christus zegt: ‘En gij hebt Hem gezien’. Nu wordt alles waar.
In de negende plaats: ‘De vrucht van ootmoed’. Er staat: ‘En hij zeide: Ik geloof, Heere. En hij aanbad Hem’. Een zondaar die tot de kennis van Christus mag komen verdwijnt in het stof. Christuskennis gaat altijd samen met grote verwondering. De ware gelovigen komen tot het Licht in de weg van het wonder. Dat blijkt in de vrucht.
En tenslotte; dat het onderwijs aan de blindgeborene hiermee niet ten einde is zal een ieder begrijpen. Maar het aangrijpende is dat juist de geestelijk blinden geen besef hebben van hun blindheid. De farizeeën vragen aan het slot van dit hoofdstuk: Zijn wij dan ook blind? Ze meenden juist zo scherp te zien, omdat ze aan hun blindheid nooit waren ontdekt. Jezus is gekomen ‘opdat degenen die niet zien, zien mogen, en die zien, blind worden’.
U begrijpt dat we hier en elders duidelijk grond in de Schrift vinden om u deze dingen ook in de prediking voor te houden. Waarom? ‘Opdat ook gij geloven moogt’.
Ds. A. Schot