Prof. G. Wisse
De drie ambten van Christus (serie)
De drie ambten van Christus (serie)
Prof. G. Wisse
Het Profetische ambt: onderwijzen.
Inleiding: Christus is Gezalfde. Genade is niet maar een afkondiging van vergeving, of een leer, het is een verlossing in den weg van grote arbeid. De bediening is tweevoudig: voorwerpelijk (voor ons bij de Vader) en onderwerpelijk (in ons door HG). De ambtelijke bediening van Christus moet van de aller gewichtigste betekenis geacht worden voor het onderwerpelijke leven der genade. De schenking van Christus gaat aan de omhelzing vooraf. We moeten onderscheiden tussen de weldaden en de Persoon. De vereniging met Christus geschiedt door de Heilige Geest.
In het stuk der ellende.
Christus onderwijs geeft:
Als Profeet houdt Christus de spiegel van de wet voor: niet Mozes, maar Christus. De wet krijgt de kwaliteit van liefde. Gevolg: consciëntie ontwaakt, angst en vrees, droefheid (tegen de liefde gezondigd).
Wij leren God toevallen in Zijn eis en vonnis. Dit onderwijs is dodend, het wordt omkomen. Christus brengt niet tot wanhoop. De ontdekking wordt als een wond onder behandeling van de hemelse zielearts. Onderwijs staat in teken van Zijn genade. Sterven om te leven. Daarom is in ontdekking enige zoetigheid. Het is Christus hand, die het ontleedmes hanteert.
Gevolg: verootmoediging. Het schreien naar God is te verkiezen boven het juichen buiten God.
Zondaar ziet dat de oorzaak en het wezen der ellende niet aan Gods zijde ligt, maar in zichzelf.
Dit zelfde onderwijs ontdekt ook aan de eigen dodelijke onmacht tot zelfverlossing. Eigen gerechtigheid en vleselijke godsdienst ziet hij nu als blinkende zonde.
Dit onderwijs is inwendig. Het blijft niet bij een beschouwing, maar het wordt tot een verbrijzeling des harten. Deze ontdekking wordt al dieper en dieper en strekt zich uit over de ganse tijd van ons leven. We krijgen niet alleen te doen met onze zonden, maar ook met onze zondige aard en verdorven natuur. We zullen ontwaren dat wij van nature liever verloren gaan, dan ons tot God bekeren. We zijn niet slechts afkerig van de wet, maar ook van het evangelie, niet alleen van God, maar ook van Christus en van de Heilige Geest. Gods kinderen leren dat zij zonden doen die ander niet eens doen kan: genadestaat onteren. Denk aan verloochening door Petrus; aan het zich verheffen op genadestaat. Dit brengt tot het gebed en maakt ootmoedig. Kortom Christus leert ons meer en meer zondaar te worden.
In het stuk der verlossing
We denken bij de verlossing in de regel aan Christus als Priester. Toch is ook hier eerst van den Profeet te gewagen. Voorwerpelijk: Hij maakt ons door Zijn Woord bekend de wil Gods. Nodig is dat Hij deze bekendmaking door Zijn Geest afkondige in onze harten. De Persoon van Christus wordt onmisbaar en dierbaar tot personele rechtvaardigmaking en heiligmaking. We mogen dit niet losmaken van het Woord. Wij vragen ons af of God niet op een andere wijze kan verlossen. Dit onderwijs is nodig om deze kritische tegenstand te overwinnen. We weten niet hoe we verlost moeten worden. De onderwezene zegt tenslotte: al kon het op een andere manier, ik zou het niet anders wensen. In deze weg worden Gods deugden verheerlijkt en smaakt de ziel zaligheid.
Christus bewerkt dat wij Zijn persoon dierbaar gaan achten (zon-oog). Vervolgens leert Christus welke de weg is om op rechte wijze met Hem in vereniging te komen. Er zijn zoveel verkeerde invloeden op te ruimen.
Twee redenen voor de zelfinspanning:
Hoe leert Christus dit?
We hebben soms lieve toestanden, aangename gestalten, indrukken, aandoeningen en overtuigingen, zelfs bij tijden een gevoel van schuldbedekking. Al deze dingen kunnen de ziel op de been houden. Maar het houdt op, men gevoelt zich lediger, armer, naakter, ellendiger dan ooit. Een verkwikkend Bethel is nog geen vrijsprekend Pniel. De Borg moet tussenbeide treden. Christus maakt de ziel al meer gaande naar Zijn Persoon. De Heere haalt met het zilveren koord van vrije genade uit den kuil. God leert ons iets wat we uit onszelf niet kunnen, namelijk geloven: kennen en vertrouwen. Er is onderscheid in de trap en mate, maar er gaat kracht van Hem uit.
Deze verlossing is een weg. In de uitwerking wordt het al dieper. Zij kunnen niet leven uit hun bekering. Bron is God in Christus. Bovendien is de ervaring onderhevig aan allerlei invloeden. Gods kind wordt vergeleken met plant en geboomte. In de voortgaande verlossing onderwijs Christus dat de ziel gedurig uit Hem bediend moet worden om gefundeerd te worden in het zaligmakende rechtvaardigend verlossingsgeloof. Dit gaat druppelsgewijs en dat doet de ziel hijgen. Gods kinderen kennen hun schaarse tijden opdat zij de kruimkens van waarde zullen gaan achten. Kortom het moet ons een wonder blijven, verstaat ge?
In het stuk der heiligmaking
Wie van Hem drinkt wordt zelf een kruik die uitvloeit. De gelovige die profetisch van Christus bediend wordt gaat ook van Christus getuigen. Doordrongen van de dienenswaardigheid Gods, en de beminnelijkheid van Sions Koning zal men een goed gerucht van Hem voortbrengen. Als Profeet leert Christus eerst de noodzakelijkheid, inhoud en doel van de heiligmaking. Eveneens leert Hij Zijn volk de praktijk te beoefenen. De heiligmaking wordt alleen door het geloof ons deel.
Eerst leert Christus dieper aangaande onze zondige aard, onze inwendige verdorvenheid (HC zd. 40). Dit is reeds een deel van de heiligmaking: passief, negatief. Het leert ons dat we vernieuwd moeten worden door de Heilige Geest. Het zal on bij ogenblikken leren om het ons sterven verzoend te raken. Zo ontstaat een verlangen naar de voller gemeenschap met Hem. Afzien van onszelf is de noodzakelijke stap om te geraken tot een alleen uit Hem leven te smaken en te openbaren. Dit onderwijs leidt tot vermeerderingvan het gebedsleven.
Een ander gedeelte van de arbeid Christus in ons betreft zijn onderwijs aangaande onze donkerheden, verlatingen en diergelijke, om daar tegenvoer uit Zijn Woord ons opheldering, lering, oefening te geven. Dit komt niet alleen door de zonde, maar ook door Gods vrije opvoeding der ziel, de aanvechtingen van satan. Christus leert hoe zulke zaken tot opvoedende vorming der ziel behoren. Hij leert dat zij ondanks al deze belagingen niet buiten hoop moeten zijn. Dat al deze zaken meewerken tot meerdere aanhankelijkheid, geloofsoefening. Daardoor worden de hebbelijkheden van het genadeleven versterkt tot godzaligheid. Christus leert in drukwegen om er mee onder God te komen en er de juiste lering en vrucht uit te ontvangen: opdat ik dus Uw goddelijk recht zou leren. Gods kind leert dat God hem naar zijn natuurstaat verdoemen kan, maar naar zijn genade niet kan verdelgen. Nu komt er wat anders aan de orde: een opeisend, een opvragend recht. Calvijn: wij zijn er om God. De Heere leidt ons naar de Moria’s om onze Isaacs te offeren. Dit behoort bij de geestelijke opvoeding. In die wegen leren wij de heilgeheimen Gods nader kennen als alles van beneden teleurstelt en wegvalt. Dat het onderwijs van Christus nodig is blijkt wel uit murmurering, opstand en vijandschap. Daardoor leven wij on een hogere en geestelijke wereld, waar het anders toegaat dan naar ons model.
Als Profeet leidt Christus in de verborgenheden des heils. Het gaat er niet alleen om: hoe word ik bekeerd e.d.; maar ook veel meer te mogen weten van de schatten en heilgeheimen van het verbond der genade. Wat is de wind des Geestes nodig om deze specerijen te laten uitvloeien.
Als Profeet is Christus werkzaam in de functionering van het liefdeleven in de heiligmaking. Waar Christus leert zal de grote eerbied en liefde voor Gods geboden ontstaan. De wet is een regel voor ons geloof in het stuk der dankbaarheid. Christus draagt die wet in Zijn binnenste ingewand. Hoe meer Hij Zijn beeld in ons graveert, hoe meer wij naar Gods wet georiënteerd worden. Christus maakt van ons theologen. Niet in Christus, maar in God ligt het einddoel van het Middelaarswerk. Religie is wandelen in gehoorzaamheid. Het volbrengen van de wet is een liefhebben van God.
Ds. A. Schot,
Gemeenteavond Ger. Gem. Nunspeet, 5 juni 2013
Prof. G. Wisse
Het Priesterlijk ambt: offeren, bidden en zegenen.
In het stuk der ellende (ontdekking)
De weldaad der ontdekking is vrucht van priesterwerk. Belofte: Ik zal maken dat zij een walg aan zichzelf zullen hebben. Zichzelf verfoeien voor God is reeds vrucht van genade. Men meent wel eens, dat het priesterlijke onderwerpelijke werk van Christus in Zijn volk eerst aanvangt in het stuk der verlossing. Dit is onjuist. Als God de zondaar inleidt in diens algehele verdoemelijkheid voor God, dan draagt dit geen verdoemend karakter, maar behoudend en zaligend. Deze ontdekking is uit de liefde Gods. De uitverkorene moet Gods recht leren erkennen, uit Gods liefde tot behoudenis. Het erkennen van Gods recht draagt een ander karakter dan bij de goddeloze in de rampzaligheid. Dit is vrucht van het priesterlijk werk van Christus:
Christus heeft verdiend dat de Vader de uitverkoren zondaar gaat ontdekken: ontdekking is een weldaad.
Vrucht: de zondaar wordt vernederd en vertederd. De zondaar zal niet afdingen op de noodzakelijkheid en diepgang van de ontdekking. Hij gaat Gods recht erkennen: als het nog niet diep genoeg is doe het dan maar dieper. De goddeloze erkent Gods recht ook maar vloekt.
De zondaar ziet zelf niet duidelijk dat Christus hier Zijn invloed als Priester laat gelden. Maar het is wel alles uit Christus: vrucht van het zoenoffer en de voorbede. Daarom is de ontdekking een zalige ontdekking. Het heilig ontleedmes is eerst gedrenkt in het Borgbloed van Christus. De operatie zal daarom niet slechts goed gelukken, maar er is in de behandeling zelf iets zoets. Soms houdt men daardoor zelfs de ontdekking voor de volle redding: zoete tranen. De roede Gods is zoeter, dan de kussingen der wereld. Zondaar wil tranen niet inruilen voor toestand van ongegronde gerustheid.
In het stuk der verlossing
Uit het priesterlijk werk van Christus ontstaat ook het uitzien naar verlossing. Dit is een kenmerk van echt genadewerk. Niet alleen halleluja-roepers, maar ook och en ach roepers kunnen hun huis op zandgrond bouwen. Het algemene werk des Geestes kan ver gaan: Kain, Farao, Achab. Zij gevoelden iets van Gods recht. Daarom mogen we van overtuigingen geen grond maken. De recht ontdekte zal nooit zingen van verlossing, tenzij hij eerst door den Heere zelf uit de banden is bevrijd geworden. De ontdekte ziet ernaar uit om op een rechte manier van zijn ellende af te komen Een waar ontdekte krijgt uitgangen naar Christus: verlossingsbekommernis. Zie HC zondag 5 en 6 = stuk der verlossing! Zondag 5: wanhopen aan behoud omdat verlossing een wonder is. Als Christus hier niet als Priester bij tegenwoordig was dan zou de ontdekte wegzinken in eeuwige verwoesting. Maar nu ontstaat er een uitzien naar de weg van verlossing. Dat uitzien komt in de rampzaligheid niet voor. Dit uitzien vloeit voort uit de voorbede van Christus. De zondaar kan zich niet verontschuldigen en geen belofte van beterschap inbrengen. Toch ontstaat een vragen om algehele ontkoming: Is er enig middel? De zondaar kent dat middel niet. De zondaar wil verlost worden in de sfeer van het recht.
Christus komt in nadat Hijzelf door en voor Zichzelf plaats heeft gemaakt. De verlossingsbekommernis heeft een tweeledig karakter: 1. Straf ontgaan, 2. Weder tot genade komen = God tot zijn deel terugkrijgen. Christus als Priester bedoelt God de Vader te verheerlijken: opdat God de mens zal terugkrijgen. Daarom kan een ontdekte niet uit zijn ontdekking leven.
Verlossingsbekommernis wordt gevolgd door de volle toepassing van de verlossing: als de Heilige Geest Christus tot de ziel brengt en de ziel met Christus verenigt.
De kus des geloofs volgt op de liedesuitlatingen van den Heere Jezus Zelf tot de ziel. Beide zijn noodzakelijk. Alle liefde heeft twee hoofdelementen in zich.
Het gaat in de eerste plaats om Zijn Persoon, niet om de weldaad. Met de huwelijkssluiting zelf wordt men in de volle rechten en plichten gesteld: gemeenschap van goederen. Hier smaakt de ziel de zalige Godsgemeenschap. In Christus wordt de ziel weer met de Drieenige God in onlosmakelijke gemeenschap gebracht. De gemeenschap en vereniging met Christus is:
Dit alles is verworven door en uitvloeiend uit het borgtochtelijke werk van Christus.
In het stuk der dankbaarheid
Heeft Christus als Priester de ziel verlost, nu gaat hij voort om er een heiligdom Gode van te maken. De priester gaat het reukwerk ontsteken op het altaar, dat Hij in ons heeft opgericht. Let op: het reukaltaar werd belegd met kolen van het slachtofferaltaar. Vaak wordt voorgesteld of de dankbaarheid alleen een ‘bedanken’ is van God voor Zijn verlossingswerk. Maar offeren is ook zonder ‘zonde en genade’ een deel van de ware religie. Het offer is een wijding der ziel aan God.
De offerande dient er een te zijn die Gode aangenaam is vanwege de beantwoording aan de deugen en de heerlijkheid Gods. Een lofoffer gaat niet zolang de heiligheid nog beledigd en onteerd is. In Jesaja 6 wordt dit treffend uitgebeeld. De engelen zongen een lofaccoord. Jesaja had moeten meezingen, maar acht, dat ging niet. Hij ziet zijn dodelijke onmacht hierin: wee mij; want ik verga, dewijl ik een man ben van onreine lippen. Een seraf raakt zijn mond aan met een kool van het slachtofferaltaar, opdat die lippen weer een altaar des lofs konden worden. Door Christus priesterlijk werk worden wij tot profeten gesteld. Niet alleen wordt de schuld en zonde weggedaan, maar de ziel wordt ontzondigd. Zij krijgt uit de kracht van dat borgtochtelijke bediening nu ook een geestelijke vernieuwing te beleven van binnen.
In Nehemia 13 lezen we de voortgezette zuivering door Nehemia. Tobia de Ammonietische knecht kreeg een kamer in de tempel De heilige dingen moesten wijken voor het huisraad van Tobia. Dan komt de Nehemia om zijn rechten te laten gelden. Dan wordt het huisraad van Tobia uitgeworpen. Daarna geeft Nehemia bevel tot reinigen van de kameren. Niet slechts het meubilair moest verwijderd worden, maar alle sporen. Er moesten immers heilige dingen in die kamer weder worden gebracht. Zo hangt er in onze zielekamer een onreine lucht. Het laten van de zonde is niet genoeg, maar de zielekamer moet gereinigd. Jezus brengt de ziel onder invloed van Zijn bloed en Geest opdat de ziel wordt ontledigd en gereinigd. Dat werkt Christus uit: meditatie, gebed, lezen, overdenken, verborgen omgang met Hem, rusten in zijn wonden en striemen om er de zaligende, reinigende kracht uit te ervaren. Dan wordt de ziel al meer verchristelijkt in de zin van Zondag 12. Het is als met iemand die operatie heeft ondergaan en als genezen uit de verpleging is ontslagen, maar dan daarna toch nog een bijzondere kuur nodig heeft om weer de oude te worden. De ziel moet in een herstellingsoord worden opgenomen, waar zij, met dagelijkse behandeling, van de laatste nawerkingen harer krankheid wordt genezen. Zoals bij Nehemia moeten de vaten weer naar de ziel worden gedragen. Denk aan het vat des geloofs, der hoop en der liefde. Behalve de vaten bracht Nehemia in de kamer ook het spijsoffer en de wierook. Het spijsoffer was een ceremoniële handeling die voorstelde de instandhouding der blijvende gemeenschap des verbonds. Wierook = wij=rook = rook der wijding. Het is een beeld van de godzalige gestalten, waarin de ziel de Heere aangenaam ontmoet. Al zulke godzalige handelingen, wijdingen, gestalten zijn vruchten van Christus’ priesterlijke bediening. Hij werkt: ootmoed, nederigheid, zachtmoedigheid, liefde, afhankelijkheid, vertrouwen enz. Het is in-droef al zulk een kamer tijdelijk door een of andere Tobia in beslag is genomen.
Voorts gaat Christus de ziel vruchtbaar maken. Denk aan de hof uit Hooglied 4:16. Hij plant niet slechts specerijengeboomte in Zijn hof, maar Hij bewerkt ook door de geestelijke doorwaaiing dat die specerijen hun geur af en uit laten vloeien. Alles wat behoort tot de liefde en haar werking staat met deze priesterlijke bediening in verband. De heiligmaking vloeit voort uit de eenwording met Christus.
Door de priesterlijke bediening van Christus ontstaat wel eens een heimwee naar de hemel. Van sterven wordt men beter, zie eens een godzalige vader, en: sterven is een zalige bezigheid. Christus leert afsterven van de oude natuur. Het gaat niet om die of die zonde, maar al wat zonde is. De Priester Christus kruisigt ons dan met Hem in de gelijkmaking Zijns doods, tot een gelijkmaking mede in Zijner wederopstanding.
Ds. A. Schot,
Gemeenteavond Ger. Gem. Nunspeet, juni 2013
Prof. G. Wisse
Het Koninklijk ambt: de ambtelijke bediening kroont zich in het Koningschap. Voorwerpelijk: de profetische onderwijzing en de priesterlijke verzoening leiden tot koninklijke heerschappij-uitoefening. De lijdende knecht des Heeren is de Koning Israëls. Alles loopt uit de komst van de Koning. Onderwerpelijk: In de beleving van de koninklijke bediening schittert ook de kroon van het bevindelijke leven. In de aanvang zal de ziel meer onder de profetische bediening vertoeven. Later wordt Christus als Priester meer en meer noodzakelijk. Bij groei in de genade zal straks vooral dat Koninklijke van Christus’ bediening moeten uitkomen. Het wordt meer verstaan en beleefd dat Christus zo onmisbaar is om Zijn volk te regeren, te leiden, te beschermen, te bewaren, uit te redden, en eens door alle vijanden heen te leiden tot de poorten der blinkende Godsstad. We mogen de ambten wel onderscheiden, maar niet scheiden. Wel kan gezegd dat het ene of andere ambt meer in het oog springt, en meer op de voorgrond treedt.
In het stuk der ellende
Als Koning maakt hij de zondaar voor de profetische verlichting geschikt. Hij breekt de tegenstand in ons tegen het ontdekkende werk. De zondaar openbaart vijandschap tegen de ontdekking. De zondaar moet geveld, de wapens hem uit de hand geslagen worden. Christus doet het op ene waardige wijze. Hij zal de zondaar zoetelijk gaan ombuigen, maar wel onwederstandelijk. Hij wordt niet grimmig en verbitterd als Hij tegenstand in onze ziel ontwaard. Hij weet met wien Hij begint. Dan wordt een dierbaar stuk doorleefd: Als de gearresteerde zondaar het tegenstreven eindelijk opgeeft, en zich in die zalige boeien laat slaan, waarin hij als naar het gerichte Gods wordt weggeleid, om God geheel en al toe te vallen en onder dienst recht te buigen. Wij doen van nature allen net als in ’t paradijs: de schuld van ons af schuiven. Het is ook iets om als een zich overgevend afgemaakte uit zijn eigen verbeelding en recht uitgezette in de handen van God te vallen. Dit werkt de Koning in de ziel uit door Zijn al-overwinnende macht. Dit herhaalt zich steeds intenser, voornamelijk bij de trappen van afsnijding. Wij moeten ingeleid worden on onze onmogelijkheid van enig behoud door en uit onszelf. Verloren gaan, afgesneden worden is het allerminste wat wij begeren. Meermalen komt het voor, dat als de ziel dicht bij haar vrijmaking is, dat zij nog des te heviger tegenstand en vijandschap zal openbaren. Natuurlijk heeft niet ieder ten deze eenzelfde weg. Christus triomfeert anders zou al het andere niet aan de orde komen. Van nature is het geweld des duivels over ons. Wij zijn slaven der zonde. De duivel heeft recht op ons. Christus heeft recht verkregen door loskoping; Zijn wederopeisend recht. Satan laat zijn prooi niet gemakkelijk los. Hij zal doen voorkomen alsof alles niet zo erg is. Wij moeten echter geheel omkomen voor God, wij moeten satan de dienst opzeggen radicaal, onvoorwaardelijk en ondubbelzinnig. Satan spoort de zondaar in de ontdekkingsweg wel aan tot zelfmoord. Christus oefent Zijn regeermacht zodat wij om Gods wil zullen ondergaan, maar niet door zelfmoord. Twee machten strijden om de ziel. De een om die ziel van alle ware ontdekking af te houden, of er in te versmoren; de andere om haar geheel te verbrijzelen, maar in God. Was er zulk een Koning niet bij dit eerste stuk der ontdekking werkzaam, waarlijk wij kwamen aan dat der verlossing nimmer toe.
De nieuwe zielkunde spreekt van verdrongen complexen. De behandeling is: opheffen van weerstanden, waar de patiënt aanvankelijk tegen is. Zo moet de grote Zielenarts tegenstanden opheffen tot volledige ontdekking. De Schrift spreekt over verborgen zonden, het kennen van ons hart en nieren; over schadelijke wegen die de Heere moet zien, en ons daarvan moet verlossen. Christus moet Zich als Koning laten gelden om onze weerstanden op te heffen. Dan bidt David zelfs of de Heer toch maar wil doorzetten (Ps. 139).
In het stuk der verlossing
De koninklijke bediening mag hier niet uit het oog worden verloren. Het heet dan ook verlossing, niet slechts begenadiging, vergeving, of verzoening. Verlossing houdt in dat Gods beeld zal schitteren, Verlossing uit alle geweld des duivels tot een eigendom van de Heere Jezus Christus. Als Koning treedt Hij op uit de kracht Zijner opstanding. Aan Zijn opstanding is de bevoegdheid te danken om de vrijmaking Zijner gekochten te eisen en uit te werken. Christus is een levende Koning, die boven ons, voor ons en deswege ook in ons leeft; en daarom in Zijn lidmaten de hemelse gaven uitgiet. In de onderwerpelijke bediening breekt Hij eerst alle tegenstand tegen het wonder van verlost te worden. Er is niet alleen een tegenstand om ontdekt te worden, maar niet minder tegen verlost te worden. Luther: liever kruip ik op ontblote knieën de aardbol om, dan uit genade verlost te worden. Het komt voor dat mensen allerlei onmogelijke dingen doen om gemoedsrust te verkrijgen. Niet alleen wettische dingen, maar ook vreemdsoortige dingen: vermijden van een drempel, altijd in dezelfde houding, zoveel verzen of hoofdstukken uit de Bijbel lezen, zo en zo het gebed opstellen. Het is een gebondenheid onder Satans macht. Hier grijpt Christus als Koning in. Al die dwangneurose is eigenlijk niet anders dan ongeloof. Dit ongeloof laat zich gelden in alle stadiën waarin de ziel zich kan bevinden. Zij wijst Christus af. Geen groter overwinning dan wanneer Christus het geloof laat doorbreken. Dan zal het hart vervuld met heilbespiegelingen het schoonste lied van enen Koning zingen.
Het werk als Koning is ook positief. Hij breekt niet alleen de tegenstand, maar bouwt ook op. In het stuk van de rechtvaardigmaking wordt niet alleen vrijgesproken, maar worden wij ook tot kinderen Gods aangenomen. Hier moet Satan loslaten. Zij moeten krijgsknechten van Christus worden. De rechtvaardigmaking houdt ook in dat we een andere Heerser over ons krijgen. Verlossing is een veranderen van heer. Dan komen wij onder de Kurios, de opgestane Christus.
Verder zorgt Hij in het stuk der verlossing voor de handhaving van de verlossing. Van buiten en van binnen verzet alles zich tegen deze verlossing. Christus beschikt over al de middelen om dit ten uitvoer te brengen. Dit strijdt niet tegen de vervolging en druk. Dit moeten medewerken. Zelfs druk en vervolging zullen niet in staat zijn ons te scheiden van de liefde Gods. Zo is het ook binnen in ons. Ware Christus dan niet de Koning, wij zouden nog te eniger tijd door de hand van onze doodsvijanden omkomen. Christus is ook Koning in de handhaving en bevestiging van de verlossing.
De verlossing der ziel is nog niet de volle verlossing. Verlossing als verlossing houdt in dat er geen banden en geweld meer zullen zijn. Die verlossing van alle banden is geen klein deel van Christus koninklijke bediening. Rom 8: Het ganse schepsel verwacht de openbaring der kinderen Gods. De volle openbaring zal eerst wezen als Christus zal wederkomen; en zij dan met Hem als koningen zullen heersen tot in alle eeuwigheid. Deze verlossing begint voor de ziel al in de stervensure als de ziel wordt bevrijd. De satan laat ook dan zijn prooi niet zomaar vrij. Bunyan tekent dit in zijn Christenreize toen christen de zwarte doodsrivier in moest. In die laatste strijd zal de verlossing door de Koning Zelf tot stand worden gebracht. Hij zal het laatste woord spreken. Hoe meer geloofsgemeenschap hoe minder de satan voordeel zal behalen.
In het stuk der dankbaarheid (der heiligmaking)
In dit stuk bereikt Christus het hoogtepunt van Zijn bediening in ons. Hier zal uitkomen dat wij van een Ander zijn. De pols van de religie klopt in gehoorzaamheid. Zo was het in het Paradijs. Zo was het bij Christus: Hij moest dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid volbrengen. Geen groter en zaliger taak dan te mogen brengen datgene waar God recht op heeft. De zonde is ongehoorzaamheid aan God. Psalm 119 is de psalm der gehoorzaamheid. Wie God dient heeft het tegelijk ook goed. De Christelijke religie heeft als inhoud Christus, maar om weer naar de oorspronkelijke zin God Zelf te dienen. Het Lam is het middelpunt, als middeloorzaak, docht het eindpunt is God Drieenig. Als wij Christus zouden willen eren naast, in plaats van God, dit werd inderdaad afgoderij, afgoderij met Christus. Het is de eer van Christus om voor de eer des Vaders te zorgen in de Zijnen. Zijn Koninklijke heerschappij oefent Hij zo uit dat zij God gewillig gaan eren. Als Koning zal Hij alle gedachten tegen God en Zijn woord in ons gevangen leggen. Hij zal breken de lust der zonde en onze hartstochten bedaren en regelen; Hij zal ons de rechten en inzettingen Gods niet alleen leren (dit is profeet), maar ons ook doen optrekken onder Zijn banier. De heiligmaking is een praktisch ‘neen’ tegen de zonde, en een ‘ja’ tot God. Over heel de lengte en breedte des levens. Als Koning trekt Hij mij de geestelijke wapenrusting aan en doet mij daarin oefening maken en de wapens hanteren. Deze Koninklijke bediening blijft op al de weg voortduren. Hij breekt altijd maar weer mijn eigen ik af. Zijn gezegend gekroonde hoofd laat Hij zo aan Zijn bruid zien, dat zij geen andere bruidegom wenst. Bijzonder in dagen van vervolging maakt Hij getrouw. De gelovige is bereid om zelfs voor Hem de dood in te gaan. Hij verbindt daaraan een koninklijke eer: de kroon des levens.
De eindglorie wordt niet in het minst vertoond in de hemel. Daar klinkt het loflied: Gij hebt ons gemaakt tot koningen en priesters. Het begrip koning spreekt van gezag. Het begrip priester spreekt van erkenning. De verlosten zullen een heerschappij voeren, die als vanzelf functioneert in de aanbidding. Dan is het: Gij hebt het gedaan. Daar konden wij uit onszelf nimmer komen. De verloste kerk zal eens de gave spiegel zijn, waarin God Zijn beeld zal zien weerkaatst, zo zuiver, dat God vrolijk zal zij over Zijn Jeruzalem. De ambtelijke bediening van Christus zal eens hierin gekroond worden, dat zij ten volle zullen vertonen het beeld van hun Bruidegom. Er zijn twee lijnen. De een loopt van boven naar beneden: Koning = Gods gezag functioneert. De ader loopt van beneden naar boven: Priester = het Gode gewijde leven. De ambtelijke bediening van Christus in de gelovigen maakt van hen ten volle ambtsdragers Gods. Dit is de grote wezensinhoud, het schitterende centrale in het Verbond, n.l. Gods volk zal in de genade ambtelijk staan, God Zelf functioneert door hen. Toen de koningin van Scheba Salomo zag was in haar geen geest meer. Zij was om het zo te zeggen, helemaal Salomo geworden. Zo zal het zijn daarboven. In de verloste Bruid zal ook geen geest meer zijn, want zij zal helemaal Salomo zijn.
Ds. A. Schot,
Gemeenteavonden Ger. Gem. Nunspeet, 3 juli 2013