Ds. A. Schot
Ben ik wel uitverkoren?
Ben ik wel uitverkoren?
Enkele weken geleden ontvingen wij als burgerlijke gemeente via de brievenbus een brochure met als titel Ben ik wel uitverkoren?. Een eerdere uitgave van deze brochure blijkt twee jaar geleden al in Opheusden verspreid te zijn. Op dit moment hoorden wij ook van verspreiding o.a. in Meliskerke. Het blijkt dus niet te gaan om een plaatselijk, maar een landelijk project, dat zich in fasen voltrekt. Mensen kunnen de verspreiding in eigen dorp of woonplaats sponsoren. Een bezoek aan de website laat zien dat de brochure ook in het Engels verkrijgbaar is. De brochure heeft in onze gemeente wel de nodige vragen opgeroepen. Naar aanleiding van die vragen wil ik mijn verantwoordelijkheid daarin nemen.
Het eerste dat opvalt, is dat de opstellers en de verspreiders zich hullen in volstrekte anonimiteit. Ook op de website is geen enkel adres te vinden. Men verzamelt wel gelden voor dit project, maar dat gebeurt via een andere stichting zodat nergens te achterhalen is met wie wij te doen hebben. Eerder heb ik weleens gezegd dat het beter is om anonieme brieven niet te lezen, maar te vernietigen. Ik heb naar aanleiding van de anonimiteit een mail gestuurd omdat deze werkwijze onbetrouwbaar over komt. Het lijkt me ook geen Bijbelse manier van werken. In de verkregen reactie wordt gesteld: ‘De Heere heeft ons echter meerdere keren duidelijk gemaakt dat we anoniem moeten blijven’. Men durft zelfs te stellen dat God de initiatiefnemer is van dit project. Men weet zich tot dit werk geroepen met de bevestigingstekst: ‘God, onzen Zaligmaker, Welke wil, dat alle mensen zalig worden en tot kennis der waarheid komen (1 Timótheüs 2 vers 3b en 4). Men vraagt begrip voor de anonimiteit omdat dit juist het project ten goede mag komen. Verder laat men weten dat we hier te maken hebben met mensen van verschillende kerken. Het zijn mensen, die voorheen geworsteld hebben met de uitverkiezing en geloofszekerheid. Ik citeer: ‘uit genade zijn we de waarheid van het Evangelie gaan zien. We hebben nu bewogenheid en liefde voor de mensen, die hier nog mee worstelen’. Hoewel ik de anonimiteit wel degelijk een heel aangelegen punt vind, zal ik me op de inhoud richten.
De brochure opent na een korte inleiding met een verhaal over gratis geld. Een evangelist stelt € 200 beschikbaar voor degenen die dit bedrag willen hebben. Een deel van de mensen vertrouwt de evangelist niet. Anderen dachten dat er iets achter zou zitten of dat hij een grapje maakte. Uiteindelijk komt een jongen toelopen die het geld krijgt en aanneemt. Dan wordt er een isgelijkteken gezet tussen het aanbod van de evangelist en het feit dat God Zijn Zoon aanbiedt. Wij kunnen dat geschenk ontvangen door het geloof. Als bewijs wordt Johannes 3 vers 16 genoemd. Achter het woordje ‘wereld’ meent men te moeten toevoegen: er staat niet ‘de uitverkoren mensen’. Ik heb grote moeite met deze voorstelling van zaken. De vergelijking is wat mij betreft ongepast. In de eerste plaats is het aannemen des geloofs niet hetzelfde als een aannemen van een bankbiljet. Dit laatste is puur een handeling vanuit een verstandelijke overweging. Dat is het aannemen des geloofs absoluut niet. In de tweede plaats kan men de suggestie wekken dat degenen die Christus nog niet aangenomen hebben, God zouden verdenken van onbetrouwbaarheid of van het maken van een grapje. Het geloof kan slechts datgene aannemen wat in de hand des geloofs wordt gelegd. In de derde plaats wordt wel heel hard gesteld dat er in Johannes 3 vers16 niet staat ‘de uitverkoren mensen’. Het oorspronkelijke woord kan wel degelijk uitverkorenen betekenen. Als deze tekst wijst op de dood van Christus (mijns inziens doet deze tekst dat) dan betreft het hier inderdaad de uitverkorenen. Plaats men deze tekst in het welmenend aanbod, zoals Matthew Henry doet, dan zou het woordje wereld een bredere betekenis hebben.
Een tweede stukje in de brochure gaat over geloven. Men stelt: een ander woord voor geloven is vertrouwen. Als dit waar is kan geloven dus bestaan uit verstandelijke kennis met wat vertrouwen daarbij. Geloven is echter kennen en vertrouwen. De geloofskennis is niet hetzelfde als de verstandkennis. Men stelt: Geloven betekent dat ik erop vertrouw dat de feiten, die in Gods Woord staan 100 procent waar zijn. Ook al voel ik daar (nog) niets bij. Wat ik hier mis is het Bijbels onderscheid tussen een historisch geloof en een zaligmakend geloof. Men kan de feiten voor 100 procent aanvaarden met het verstand en toch verloren gaan.
Een derde stukje betreft een verhaal van een brugwachter die zijn zoon opofferde om de passagiers van een trein te sparen. Dit stukje eindigt met de vraag: Geloof jij dat God Zijn Zoon gegeven heeft om te sterven aan het kruis voor jou? Bedenk eens hoeveel verdriet dit God doet als hij het offer van Zijn Zoon niet aanneemt. Of besef je dit niet en leef je rustig verder? Deze redeneertrant impliceert dat Christus voor alle reizigers in de trein des levens gestorven is en dat iedereen grond heeft om te geloven dat dit ook voor hem of haar is. Dit te stellen neigt naar remonstrantisme. Zou God inderdaad te vergelijken zijn bij deze machteloze brugwachter, die met lede ogen moest aanzien voor wie hij zijn zoon had laten sterven. Dit beeld is zeker aansprekend, maar het is echt niet één op één over te zetten.
Alle mensen
In hoofdstuk 5 van de brochure onderstrepen de opstellers dat God wil dat alle mensen zalig worden. Het begrip ‘alle mensen’ wordt uitgelegd als ‘iedereen, al die miljarden mensen die Hij geschapen heeft, dus ook jij’. Twee Bijbelgedeelten worden als bewijs aangevoerd: 1 Timotheüs 2: 3b en 4 en 2 Petrus 3:9. Hoewel de teksten wel uit de Statenvertaling geciteerd worden, wijkt men in de uitleg volledig af van wat de Statenvertalers in de kanttekening schrijven. De tekst uit 1 Timotheüs 2 vers 4 luidt: God, onzen Zaligmaker, Welke wil, dat alle mensen zalig worden, en tot kennis der waarheid komen. De kanttekening daarbij luidt als volgt: Dit woord alle wordt hier ook genomen voor allerlei, gelijk blijkt uit het voorgaande 2de vers, waarvan dit vers een reden geeft; alsook uit het woord wil, want zo God wil dat alle mensen zalig worden, zo zullen ook allen zalig worden, dewijl God doet al wat Hij wil, Ps. 115:3. Rom. 9:19. Ef. 1:11. En hetzelve wordt ook bewezen uit hetgeen de apostel daarbij voegt, dat God wil dat zij allen tot de kennis der waarheid komen, alzo de Schrift getuigt dat dit is een privilege van Gods volk. Zie Ps. 147:19, 20. Matth. 11:25. Joh. 6:45. Ef. 2:12, enz. Dat iemand zou willen zeggen, dat God zulks wil, indien de mensen ook willen, dat is de zaligheid ten dele aan Gods wil, ten dele aan des mensen wil hangen, hetwelk strijdt met hetgeen de apostel leert, Rom. 9:16, 23; 10:20; 11:35, 36, en doorgaans elders. De tekst 2 Petrus 3 vers 9 luidt als volgt: De Heere vertraagt de belofte niet (gelijk enigen dat traagheid achten), maar is lankmoedig over ons, niet willende dat enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekering komen. De kanttekenaren schrijven daarbij: Over ons: Namelijk die geroepen zijn tot de kennis van Christus en in Hem geloven; voor hoedanigen hij naar het oordeel der liefde houdt al degenen aan welke hij schrijft. Zie 2 Petr. 1:1. Enigen:Namelijk uit ons, die krachtiglijk geroepen zijn en nog zullen worden. Want alzo God al wat Hij wil, doen kan en ook doet, zo kan dit niet verstaan worden van alle en een ieder mens, dewijl de Schrift en de ervaring zelve getuigen, dat alle mensen niet zalig worden, maar velen verloren gaan. Allen: Namelijk uitverkorenen, van welke hij hier spreekt, Openb. 6:11.
De door de opstellers van de brochure gekozen uitleg leidt tot ontkenning van de predestinatie en is strijdig met andere plaatsen uit de Bijbel.
Bekering
In hoofdstukje 6 en 7 gaat het over bekering. Samengevat komt dit hoofdstuk hierop neer: God geeft de opdracht tot bekering. Dit kan niet zonder Gods kracht. Maar als God iets van ons vraagt, dan geeft Hij ook de kracht om dat te doen. Dit impliceert dat ieder tot wie de boodschap van bekering komt daarvoor ook de kracht krijgt. Het onderscheid tussen uitwendige en inwendige roeping wordt door de opstellers van de brochure blijkbaar niet erkend. Het is opmerkelijk dat in het hele boekje het werk van de Heilige Geest volledig geëlimineerd wordt. Dit is een direct gevolg van deze voorstelling van zaken. Dat Christus Zijn verdienste toepast door Zijn Geest komt helemaal nergens aan de orde. Geloof en bekering worden iets wat je zelf doet. Achteraf erken je dat God de kracht gaf. Deze voorstelling is met vele voorbeelden uit de Bijbel te ontkrachten.
Genade
In hoofdstukje 8 gaat het over genade. Dit komt in het kort hierop neer dat de Heere Jezus voor allen stierf aan het kruis. Het enige wat God van ons vraagt, is dat wij die genade accepteren. Deze voorstelling lijkt mij remonstrants. De Heere Jezus is niet voor allen gestorven. De goede Herder gaf Zijn leven voor Zijn schapen.
Reddingsoperatie
In hoofdstuk 9 wordt een reddingsoperatie beschreven van 33 mijnwerkers, die in een mijn op bijna 700 meter vast zaten. Deze reddingsoperatie wordt vergeleken bij Gods reddingsoperatie door Christus. Zoals de mijnwerkers zelf in de kooi moesten stappen om gered te worden, zullen wij zelf Christus aan moeten nemen. Bij het lezen van dit stukje moest ik denken aan wat Boston schrijft in de Viervoudige Staat: ‘Het is mogelijk dat u denkt dat, al is het dat u niet alles alleen kunt doen, u het Evangelie, omdat Christus u toch hulp aanbiedt, zelf kan omhelzen en het kunt gebruiken tot uw herstel. Maar, o zondaar, wees ervan overtuigd dat u de genade van Christus absoluut nodig hebt. Het is zeker waar dat er hulp aangeboden wordt, maar u kunt die niet aanvaarden. Er is een touw uitgeworpen om zondaars die schipbreuk geleden hebben, aan land te trekken. Maar helaas, zij hebben geen handen om het te grijpen! Zij zijn als zuigelingen die te vondeling zijn gelegd in het open veld. Hoewel hun eten bij hen ligt, moeten zij van honger omkomen, tenzij men het in hun mond stopt”. Boston doet hier recht aan het feit dat Christus geen helpende Zaligmaker maar een volkomen Zaligmaker is.
De uitverkiezing
In hoofdstuk 10 gaat het over de uitverkiezing. Er wordt geschetst wat de uitverkiezing niet is. Sommige mensen zouden de uitverkiezing zien als mensen die op de lopende band naar het eeuwige vuur getransporteerd worden waarvan God er af en toe iemand net op tijd afplukt. De opstellers zeggen dat dit een verwrongen beeld van God is, want God wil dat alle mensen zalig worden. Hoewel ik het met de karikatuur van de lopende band niet eens ben, ben ik het ook niet eens met het beeld dat door de opstellers van de brochure wordt neergezet. Er is niet alleen een verkiezing, er is zelfs ook een verwerping! Laten we ons houden aan de voorstelling die de Dordtse Leerregels hiervan schetsen: ‘Deze eeuwige en onverdiende genade van onze verkiezing wijst en prijst ons de Heilige Schrift daarmede allermeest aan, dat zij wijders getuigt, dat niet alle mensen zijn verkoren, maar sommigen niet verkoren, of in Gods eeuwige verkiezing voorbijgegaan, namelijk die, welke God naar Zijn gans vrij, rechtvaardig, onberispelijk en onveranderlijk welbehagen besloten heeft in de gemene ellende te laten, in dewelke zij zichzelf door hun eigen schuld hebben gestort, en met het zaligmakend geloof en de genade der bekering niet te begiftigen, maar hen in hun eigen wegen en onder Zijn rechtvaardig oordeel gelaten zijnde, eindelijk niet alleen om het ongeloof, maar ook om alle andere zonden, tot verklaring van Zijn gerechtigheid te verdoemen en eeuwiglijk te straffen. En dit is het besluit der verwerping, hetwelk God geenszins maakt tot een auteur van de zonde (hetwelk godslasterlijk is te denken), maar Hem stelt tot haar verschrikkelijken, onberispelijken en rechtvaardigen Rechter en Wreker’ (D.L. hfd. 1 par. 15). Mijns inziens weerlegt dit artikel zowel de geschetste karikatuur als het beeld dat de brochure schetst. Onze belijdenis handhaaft zowel Gods soevereiniteit in de verkiezing en de verwerping alsook de verantwoordelijkheid van de mens, die zichzelf in de ellende heeft gestort. Bij dat Bijbelse evenwicht zou ik het graag willen houden.
Ben ik wel uitverkoren?
In hoofdstuk 12 wordt verschillende keren gesteld dat God kiest vanuit Zijn liefde, niet vanwege iets van ons. Over de verwerping wordt hier gezwegen. Als God kiest uit Zijn liefde, waar komt dan de verwerping uit voort? Persoonlijk heb ik altijd geleerd dat zowel verkiezing als verwerping, daden zijn van Gods soevereiniteit. Het is in de eerste plaats de liefde tot Zijn deugden, namelijk de verheerlijking van Zijn barmhartigheid en de verheerlijking van Zijn rechtvaardigheid.
In hoofdstuk 13 gaat men in op de tekst ‘Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb ik gehaat’ (Romeinen 9 vers 13b). Men vraagt zich af: Maar wat betekent het dat God Ezau heeft gehaat? Volgens de opstellers gaat het in deze tekst niet over de eeuwige bestemming van Jakob en Ezau. God zou Ezau slechts op de tweede plaats hebben gezet, want zijn eerstgeboorterecht ging naar Jakob. Ezau ontving m.i. wel degelijk het eerstgeboorterecht. Dat dit later naar Jakob ging, was een daad van Ezau zelf. Verder zou God hem slechts gehaat hebben vanwege het kwaad dat hij later deed. Het zou hier niet gaan over de zaligheid. Wie een eerlijke exegese op Romeinen 9 loslaat, zal echter moeten vaststellen dat het hier wel degelijk gaat over de vrijmacht van Gods wil in het zaligen van zondaren. Ook in de Dordtse Leerregels hoofdstuk I artikel 10 wordt juist deze tekst ten bewijze aangevoerd van de verkiezing en verwerping ter zaligheid. Waarom houden de opstellers zich niet gewoon aan Schrift en belijdenis?
In hoofdstuk 14 gaat men in op de tekst: ‘Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren’ (Mattheüs 22 vers 14). Men stelt dat de verkorenen zijn, die naar de bruiloft kwamen en een bruiloftskleed aanhadden. Men komt tot de conclusie: ‘Als jij in de Heere Jezus gelooft, dan hoor je erbij!’ Of je een verkorene bent lijkt dus af te hangen van jouw geloof. De suggestie wordt gewekt dat de verworpenen degenen zijn die niet willen. Deze benadering neigt wel heel sterk naar de Remonstrantse visie van een verkiezing op grond van voorgezien geloof en goede werken. Het geloof is een vrucht van de verkiezing en niet andersom.
In hoofdstuk 15 wordt op grond van Johannes 1 vers 12 gesteld dat je een kind van God bent als je de Heere Jezus aanneemt en in Zijn naam gelooft. Opvallend is dat het 13e vers niet wordt geciteerd. Achter het 12e vers staat in de Statenvertaling namelijk geen punt, zoals in de brochure, maar een puntkomma. Aan het aannemen gaat de wedergeboorte vooraf: ‘Welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn’. Het aannemen is vrucht van wedergeboorte en niet andersom.
Volgens de opstellers van de brochure is aannemen in ontvangst nemen wat je aangeboden wordt. En God biedt Zijn Zoon aan. De vraag is alleen: Wil jij Hem ontvangen? Wel geeft men aan dat je alleen iets kunt ontvangen met lege handen. Maar geloven verschraalt men tot het vertrouwen in de Heere Jezus. Het element van kennen, wat evenzeer behoort tot het wezen des geloofs, blijft hier achterwege. Bovendien mag blijkbaar iedereen vertrouwen dat de Heere Jezus voor zijn zonden stierf aan het kruis enz. Volgens mij stierf de Herder echter voor Zijn schapen. Ook wordt blijkbaar alles wat in de Bijbel staat tegen ‘jou’ gezegd. Volgens mij zijn veel beloften in de Bijbel heel duidelijk geadresseerd aan bepaalde mensen.
In hoofdstuk 16 wordt weer dezelfde redeneertrant gevolgd: als jij in de Heere Jezus gelooft als jouw Redder, dan mag je zeker weten dat je uitverkoren bent. Het is opvallend dat nergens in de brochure een woord wordt gewijd aan hetgeen wij verdiend hebben door de zondeval. Blijkbaar behoeven we dat niet op onszelf te betrekken. Het gaat alleen eenzijdig om de Heere Jezus. Dit is m.i. een van de redenen waarom men zo moeilijk uit de voeten kan met het begrip uitverkiezing. Dit wordt namelijk juist de rijkste troost voor hen, die leren dat zij de eeuwige rampzaligheid verdiend hebben. Was er geen verkiezing, er was ook geen zaligheid. Ik raad u aan in dat verband aan het eerste artikel eens te lezen van de Dordtse Leerregels. Daar ligt het beginpunt van onze vaderen als zij iets gaan zeggen over de verkiezing en verwerping. Wij stellen ook niet dat men eerst zeker moet weten of men uitverkoren is, eer men tot Christus mag komen. Maar als de diepe ellendestaat (niet alleen onwil, maar ook onmacht) verzwegen wordt, komt het wonder van de verkiezing niet tot zijn recht.
We zijn toegekomen aan hoofdstuk 17. De opstellers zijn zich er van bewust dat mensen het anders geleerd kunnen hebben dan zij in de brochure voorstellen. Zij stellen: ‘Wat God zegt, is altijd belangrijker dan wat mensen zeggen’. Daar ben ik het van harte mee eens. Maar de opstellers van de brochure lijken daarmee te willen zeggen dat zij zeggen wat God zegt. Na lezing van de brochure zou ik dat niet voor mijn rekening willen nemen. Voor zover er waarheden in deze brochure staan, is dat nog maar een deel van de waarheid. En een halve waarheid is geen waarheid.
In hoofdstuk 18 wordt de indruk gewekt dat een kind van God worden heel eenvoudig is. Als men alles op wil geven, zou men de Heere Jezus kunnen volgen. Samengevat komt het eigenlijk neer op de bereidheid. Het is zeker waar dat de Heere Jezus deze bereidheid in het leven van de rijke jongeling heeft getoetst. Maar al zou ik de bereidheid hebben, is dat offer dan doorslaggevend? Wat is eigenlijk het volgen van de Heere Jezus? Het gedeelte over de bouw van de toren (Lukas 14:28) toont slechts een aspect daarvan. Mijns inziens gaat de versimpeling ten koste van het geheel.
Hoofdstuk 19 laat weer zien hoe men met de Schrift omgaat. Als jij echter (nog) niet zeker weet dat je gered bent, ga dan niet slapen voordat je het zeker weet. Bid tot God om redding en Hij zal je redden. De Heere heeft immers Zelf beloofd: Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden (Mattheüs 7:7). En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen (Johannes 6:37b). Het is jammer dat men bij Mattheüs 7 de kanttekening van de Statenvertaling niet vermeld. Het is ook jammer dat men Johannes 6:37 niet geheel citeert.
In de verantwoording schrijft men dat men bewust weinig geschreven heeft over de zondeval, de doodstaat van ons mensen en de soevereiniteit van God. Mijns inziens is het boekje daarom ook volledig mislukt. Men kan uit een soort tegenreactie wel volledig de andere kant op gaan hangen, maar daarmee valt men dan tegelijk ook uit de boot. Men stelt dat degenen voor wie dit boekje bestemd is, al zoveel over de zondeval, de doodstaat en de soevereiniteit van God hebben gehoord. Blijkbaar valt mijn prediking daar ook onder anders had men het in Nunspeet niet behoeven te verspreiden. En blijkbaar denken de opstellers zo over veel predikanten binnen ons kerkverband, gezien de verspreidingswijze. Is het Bijbels om op deze wijze te werk te gaan? De inhoud van dit boekje heeft mij uitermate zeer bedroefd. Het doet tekort aan Gods eer, aan de algenoegzaamheid van de Zaligmaker en aan het werk van de Heilige Geest. Daarom ben ik misschien wat scherp, maar het doet afbreuk aan datgene wat mij het liefst geworden is. Men hoopt dat dit boekje een bemoediging mag zijn voor degenen die denken dat zij niet uitverkoren zijn. Het is in ieder geval geen bemoediging voor ontdekte zondaren. Zij kunnen hier niets mee. Wat de verantwoordelijkheid van de mens betreft, ik meen dat de tekst op de 2e Pinksterdag duidelijk was: ‘Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met de mens, dewijl hij ook vlees is …’.
Ds. A. Schot,
Kerkbode Ger. Gem. Nunspeet