Ds. A. Schot
Huisbezoek…
Huisbezoek…
Na de zomerperiode starten allerlei kerkelijke activiteiten weer op. Het afleggen van huisbezoek mag wel een van de belangrijkste ambtelijke werkzaamheden genoemd worden. Iedere kerkenraad zal ernaar streven om jaarlijks de gehele gemeente te bezoeken, al is dat in de praktijk niet in iedere gemeente mogelijk. Er zijn al heel veel waardevolle dingen geschreven over het ambtelijke huisbezoek. In dit artikel willen we slechts de vinger leggen bij de aard van het bezoek: “huisbezoek is zielenbezoek”.
Huisbezoeken worden ook afgelegd door huisartsen. Zij bezoeken onder andere de patiënten die in een terminale fase zijn. Ook chronische zieken die niet meer naar het spreekuur kunnen komen, worden thuis bezocht. Huisbezoeken worden ook afgelegd vanuit de wijkverpleging. Deze bezoeken maken een langere verzorging mogelijk in de vertrouwde omgeving. Huisbezoeken worden eveneens afgelegd door groepsleerkrachten van basisscholen. Zij maken dan kennis met de huiselijke omgeving waarin het kind dagelijks na schooltijd verblijft. Die huisbezoeken hebben meerwaarde voor de begeleiding op school. Ook sociale diensten leggen wel huisbezoeken af vanuit het oogpunt van controle. Mensen frauderen soms met het opgeven van gegevens, zodat door huisbezoeken frauderen moet worden tegengegaan. Het karakter van het ambtelijke huisbezoek is echter uniek. Dit huisbezoek draagt niet het karakter van een huiszoeking, maar het is zielenbezoek! Ieder mens draagt een ziel in zich om. Uw kerkenraad komt met de vraag: “Hoe is het daarmee gesteld?”
Het huisbezoek doet mij denken aan de vraag, die Eliza door Gehazi liet stellen aan de Sunamitische: “Is het wel met u?” Dezelfde vraag zal op ieder huisbezoek moeten worden gesteld. Natuurlijk heeft de vraag naar onze welstand ook betrekking op het dagelijkse leven. De broeders die huisbezoek afleggen zullen daar ook zeker naar informeren. Maar als het daarbij blijft, schiet het huisbezoek aan het doel voorbij. Geeft u de bezoekende broeders gelegenheid om deze vraag te stellen? Probeert u ook een eerlijk antwoord te geven over de omstandigheden van uw ziel? Wat vallen er vaak stiltes als er daarnaar wordt geïnformeerd. Velen zijn vreemdeling voor God en hun eigen hart. Wanneer is het wél met u op reis naar de eeuwigheid? Als we kennis mogen hebben van onze ellende, van de verlossing en van het stuk der dankbaarheid. Het is wél als we een God mogen hebben voor ons hart en een Borg voor onze schuld.
Ik ben nooit vergeten dat ik zelf voor de eerste keer huisbezoek kreeg na onze trouwdag. Mijn vader maakte vroeger deel uit van de kerkenraad en in die tijd kregen de gezinnen van ambtsdragers nog geen huisbezoek. Bij het binnenkomen vertelde ik de ouderlingen dat dit voor ons het eerste huisbezoek was. Een van de ouderlingen zei daarop: “Maar je weet toch wel waarvoor we komen?” Vanaf de eerste zin had de betreffende broeder de kern van het bezoek te pakken. Daarop heb ik geprobeerd om iets te zeggen over de dingen uit mijn leven, waarvan ik geloven mocht dat ze het werk van de Heere mochten zijn. Daarop antwoordde de andere bezoekende broeder: “ik hoop dat je nog eens met jezelf aan een eind mag komen”. Ik weet nog dat ik op dat moment boosheid in mijn hart voelde opkomen. Ik dacht dat deze ouderling er helemaal niets van begreep. Later is het echter mijn grootste vriend geworden. Met alles wat ik mocht vertellen, ontbrak het nog zo aan de kennis van de Middelaar. Het was inderdaad nog niet wél. Wat is het een zegen als uw ambtsdragers dat op mogen merken en nader onderwijs mogen geven. Dat is nuttiger dan elkaar de handen op te leggen.
Eigenlijk krijgen we onder de prediking ook zielenbezoek. Gedurig komt de onderwijzer van de Heidelbergse catechismus op bezoek: “Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?” In de kerkdienst is het echter mogelijk om het antwoord te ontwijken. Als het goed is hebt u die mogelijkheid tijdens het huisbezoek niet. Wellicht dat er daarom vaak tegen het huisbezoek wordt opgezien.
De Sunamitische mocht zeggen: “Het is wél!” Dat is een onbegrijpelijk antwoord. Hoe kan ze dat zeggen terwijl haar kind zojuist gestorven is? Kan ze haar kind zo gemakkelijk missen? O nee, haar gehele leven ligt in puin. En toch is er stilte in haar ziel. Het is wél omdat ze niet opstandig behoefde te zijn. Ze mocht het met God eens zijn. Het is wel omdat zij zicht mocht hebben op het werk des Heeren in haar gezin. Eliza vroeg niet alleen: “Is het wel met u”, maar ook “is het wel met uw man? Is het wel met uw kind?” Daarop mocht zij antwoorden: “het is wel”. Wanneer is het wel? Als we gezond zijn? Als we lang leven op aarde? Nee, als onze ziel gered is! Is het wel met u? En met uw man? En met uw vrouw? En met uw kind?
Ds. A. Schot